ECLI:NL:CRVB:2020:2004
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake studiefinanciering en woonadres appellant
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 augustus 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellant, die sinds 3 december 2015 ingeschreven stond op een bepaald adres in de basisregistratie personen (brp), ontving studiefinanciering op basis van de Wet studiefinanciering 2000. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft na een huisbezoek op 15 maart 2018 geconcludeerd dat appellant niet op het brp-adres woonde, wat leidde tot herziening van zijn studiefinanciering en terugvordering van een bedrag van € 1.492,12. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de minister met de bevindingen van het huisbezoek aannemelijk heeft gemaakt dat appellant niet op het brp-adres woonde. De hoofdbewoonster kon geen persoonlijke spullen van appellant tonen, wat in strijd is met de verwachting van bewijs bij een hoofdverblijf op dat adres. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de minister aan zijn bewijslast heeft voldaan. Hij stelt dat er onjuistheden in het rapport staan en dat er onvoldoende spullen van hem zijn aangetroffen vanwege financiële beperkingen en ruimtegebrek. De Raad oordeelt echter dat deze argumenten niet afdoen aan de conclusie dat appellant niet op het brp-adres woonde.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst erop dat appellant geen bewijs heeft geleverd van zijn claims over communicatie met de gemeente. De uitspraak wordt gedaan zonder veroordeling in proceskosten.