ECLI:NL:CRVB:2020:2002

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 augustus 2020
Publicatiedatum
26 augustus 2020
Zaaknummer
16/7276 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep inzake WIA-uitkering na wijziging van besluit door Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 augustus 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellant had een WIA-uitkering aangevraagd, maar het Uwv had dit aanvankelijk geweigerd op basis van een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%. Na een eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin het beroep van appellant ongegrond werd verklaard, heeft het Uwv op 18 juni 2020 het bestreden besluit gewijzigd en appellant met ingang van 10 december 2014 voor een IVA-uitkering in aanmerking gebracht.

Appellant heeft echter aangegeven het hoger beroep niet te willen intrekken, ondanks dat het nieuwe besluit volledig tegemoetkomt aan zijn standpunt. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat, omdat het bestreden besluit is vervangen door het nieuwe besluit van het Uwv, appellant geen belang meer heeft bij een beoordeling van het hoger beroep. Hierdoor wordt het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.

Daarnaast heeft de Raad geoordeeld dat het Uwv moet worden veroordeeld in de kosten van appellant, die zijn begroot op € 2.362,50. De uitspraak is gedaan door rechter E.W. Akkerman, in aanwezigheid van griffier A.L. Abdoellakhan, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

16.7276 WIA

Datum uitspraak: 26 augustus 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 10 november 2016, 15/7538 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Küçükünal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 februari 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Küçükünal en D. Rutten, GZ-psychoog. Het Uwv is niet verschenen.
De Raad heeft het onderzoek heropend en prof. dr. H.J.C. van Marle, psychiater, benoemd als deskundige. De deskundige heeft op 27 november 2019 een rapport uitgebracht.
Naar aanleiding van het rapport van de deskundige heeft het Uwv een gewijzigde beslissing op bezwaar van 18 juni 2020 ingezonden.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Appellant was laatstelijk werkzaam als ijzerwerker via een uitzendbureau. Hij heeft zich op 12 december 2012 ziek gemeld. Op 15 oktober 2014 heeft appellant een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Bij besluit van 6 januari 2015 heeft het Uwv geweigerd aan appellant met ingang van 10 december 2014 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat uit medisch en arbeidskundig onderzoek is gebleken dat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Bij besluit van 20 oktober 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 6 januari 2015 gemaakte bezwaar gegrond verklaard en zijn kosten om bezwaar te maken vergoed. Bij dit besluit heeft het Uwv vastgesteld dat appellant vanaf 10 december 2014 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 48,6%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het
bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep gesteld dat de uit zijn psychische klachten voortvloeiende beperkingen zijn onderschat. Ter ondersteuning van dit standpunt heeft hij nadere medische gegevens overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4.1.
De Raad heeft aanleiding gezien om psychiater prof. dr. Van Marle als deskundige in te schakelen. Van Marle heeft zich in zijn rapport van 27 november 2019 op het standpunt gesteld dat er bij appellant op 10 december 2014 sprake was van ernstigere beperkingen dan door de verzekeringsartsen zijn aangenomen.
4.2.
Naar aanleiding van het rapport van de deskundige heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in een rapport van 22 januari 2020 geconcludeerd dat er bij appellant op 10 december 2014 op medische gronden geen benutbare mogelijkheden in arbeid bestonden. In een rapport van 8 april 2020 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep te kennen gegeven dat voor appellant de kans op een relevante verbetering van de belastbaarheid gering is.
4.3.
Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 18 juni 2020 het bestreden besluit gewijzigd en appellant met ingang van 10 december 2014 voor een IVA-uitkering in aanmerking gebracht.
4.4.
Appellant heeft gesteld het hoger beroep niet te willen intrekken, ondanks dat de nieuwe beslissing op bezwaar volledig tegemoet komt aan zijn standpunt.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Omdat het bestreden besluit is vervangen door het besluit van 18 juni 2020,
waarmee is tegemoet gekomen aan appellant, heeft appellant geen belang bij een beoordeling van haar hoger beroep. Het hoger beroep zal vanwege het ontbreken van procesbelang niet‑ontvankelijk worden verklaard.
5.2.
Er bestaat aanleiding om het Uwv te veroordelen in de kosten van appellant. Deze
kosten worden begroot op € 2.362,50 (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor de zitting bij de rechtbank, 1 punt voor het hoger beroepschrift, 1 punt voor de zitting bij de Raad, en een half punt voor de reactie van appellant op het rapport van de deskundige, met een waarde van € 525,- per punt).

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • verklaart het hoger beroep van appellant niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant tot een bedrag van € 2.362,50;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 169,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van A.L. Abdoellakhan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2020.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) A.L. Abdoellakhan