ECLI:NL:CRVB:2020:1997
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA na beëindiging van de WGA-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 augustus 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv om zijn WGA-uitkering te beëindigen. Appellant, die eerder als tegelzetter/stukadoor werkte, had zich ziekgemeld met lichamelijke klachten en ontving een uitkering op grond van de Ziektewet. Het Uwv had in 2016 vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was, maar na een herbeoordeling in 2017 werd hem een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. In januari 2018 werd deze uitkering echter beëindigd, omdat appellant opnieuw minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn klachten onvoldoende door het Uwv zijn onderzocht en dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij geen belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van zijn standpunt. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank gevolgd en geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd. Er werd geen nieuwe medische informatie gepresenteerd die de eerdere conclusies van het Uwv zou ondermijnen. De Raad heeft vastgesteld dat er geen reden is om te twijfelen aan de medische geschiktheid van appellant voor de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd.
De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt en heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er zijn geen aanwijzingen voor een veroordeling in de proceskosten, aangezien de Raad geen aanleiding ziet om de proceskosten te vergoeden.