ECLI:NL:CRVB:2020:1991
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake intrekking en terugvordering van AIO-aanvulling met betrekking tot onroerend goed in Turkije
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de intrekking en terugvordering van de AIO-aanvulling door de Sociale verzekeringsbank (Svb) aan de orde is. Appellanten, die sinds 1 oktober 2009 bijstand ontvingen, hebben in 2014 een AIO-aanvulling aangevraagd, waarbij zij bevestigend antwoord gaven op de vraag of zij onroerend goed in het buitenland bezitten. De Svb heeft hen verzocht om aanvullende informatie, maar appellanten hebben hier niet op gereageerd. Uiteindelijk heeft de Svb de AIO-aanvulling beëindigd en de kosten teruggevorderd, omdat appellanten niet hadden gemeld dat zij een woning in Turkije bezitten.
De rechtbank heeft het beroep van appellanten tegen de terugvordering gegrond verklaard voor wat betreft de hoogte van de boete, maar heeft de terugvordering zelf in stand gelaten. Appellanten hebben in hoger beroep aangevoerd dat zij geen verwijt kan worden gemaakt van de schending van de inlichtingenverplichting, omdat zij de Nederlandse taal niet machtig zijn en niet begrepen dat zij onroerend goed moesten opgeven. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat appellanten wel degelijk verantwoordelijk zijn voor de informatie die zij op de formulieren invullen en dat de omstandigheden van appellanten niet leiden tot een vermindering van de verwijtbaarheid.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de boete van € 4.907,83 passend is, gezien de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid. De Raad concludeert dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien en dat de terugvordering van de AIO-aanvulling terecht is.