Uitspraak
17.6386 ZW
OVERWEGINGEN
6 juli 2016 vastgesteld dat appellante met ingang van 14 augustus 2016 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. Appellante, die zich ziek had gemeld met maag- en vermoeidheidsklachten, was in eerste instantie in aanmerking gebracht voor ziekengeld op basis van de Ziektewet. Het Uwv had vastgesteld dat appellante met ingang van 14 augustus 2016 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. Appellante was het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld.
De Centrale Raad heeft de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het bestreden besluit van het Uwv berust op een zorgvuldig medisch onderzoek. De verzekeringsartsen hebben de medische situatie van appellante grondig beoordeeld en hebben overtuigend gemotiveerd dat er geen aanleiding is voor het aannemen van een urenbeperking. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hebben gehouden met de medische klachten van appellante, waaronder het dumpingsyndroom, en dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies medisch geschikt zijn voor haar.
De Raad heeft geoordeeld dat er geen aanknopingspunten zijn om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsartsen. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldig medisch onderzoek en de rol van de verzekeringsartsen in het vaststellen van de belastbaarheid van appellanten in het kader van de Ziektewet.