ECLI:NL:CRVB:2020:1982

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 augustus 2020
Publicatiedatum
25 augustus 2020
Zaaknummer
19/3056 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling arbeidsongeschiktheid en geschiktheid van functies in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, vastgesteld op 65,90% door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die sinds 2007 arbeidsongeschikt is door psychische klachten en fysieke aandoeningen, had eerder een WGA-uitkering ontvangen. Na een herseninfarct in 2016 heeft hij opnieuw een herbeoordeling aangevraagd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de medische gegevens van verschillende specialisten, waaronder een psychiater en neuroloog, meegewogen en de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aangepast. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was en dat zijn klachten onvoldoende waren meegewogen. De Raad heeft echter de overwegingen van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een zorgvuldige beoordeling heeft uitgevoerd. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de geschiktheid van de functies en dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht had vastgesteld. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

19 3056 WIA

Datum uitspraak: 25 augustus 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 juni 2019, 18/6501 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juli 2020. Appellant is verschenen, samen met zijn echtgenote. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als senior begeleider/groepsleider activiteitencentrum. Hij is in 2007 uitgevallen wegens psychische klachten en rug- en oorklachten. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van 24 juni 2009 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 80% of meer. Vanaf 24 januari 2012 is appellant een WGA‑loonaanvullingsuitkering toegekend.
1.2.
Appellant heeft zich op 27 oktober 2017 met toegenomen klachten gemeld, nadat hij in september 2016 een herseninfarct heeft doorgemaakt en ook een hartritmestoornis is vastgesteld. In verband met deze herbeoordeling heeft appellant het spreekuur bezocht van een voor het Uwv werkzame arts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Appellant is wel belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die hij heeft weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 12 januari 2018. In deze FML zijn beperkingen genoteerd ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren, dynamische handelingen en statische houdingen. Verder is op energetische en preventieve gronden een lichte duurbeperking aangenomen: appellant wordt geacht gemiddeld ongeveer 6 uur per dag en 30 uur per week te werken. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens passende functies geselecteerd en de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 65,90%. Het Uwv heeft bij besluit van 6 februari 2018 appellant meegedeeld dat de WIA-uitkering per 1 februari 2018 is vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65,90% en dat deze loonaanvullingsuitkering wordt uitbetaald tot en met 29 februari 2020. De arts heeft in een aanvullend rapport van 9 maart 2018 gereageerd op de overgelegde informatie van de huisarts. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 20 september 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 24 augustus 2018 en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 13 september 2018 ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een FML van 24 augustus 2018 enkele wijzigingen doorgevoerd. De beperking op werken onder intensieve begeleiding/rechtstreeks toezicht (beoordelingspunt 1.9.3) is geschrapt en de eerdere geduide beperkingen ten aanzien van gehoor/lawaaiovergevoeligheid (beoordelingspunten 2.2 en 3.7) zijn weer toegevoegd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van de aangepaste FML vastgesteld dat de eerder geselecteerde functies nog steeds geschikt zijn en dat de mate van arbeidsongeschiktheid onveranderd is gebleven.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de primaire arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep een zorgvuldig onderzoek hebben verricht. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, dat appellant niet op medische gronden volledig arbeidsongeschikt is, voor onjuist te houden. Appellant heeft geen medische informatie overgelegd die de rechtbank hieraan heeft doen twijfelen. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat het Uwv met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep deugdelijk heeft gemotiveerd dat in de aangepaste FML voldoende rekening is gehouden met de beperkingen van appellant. De door appellant in beroep overgelegde informatie van zijn huisarts en neuroloog was reeds bekend bij de verzekeringsarts bezwaar en beroep en is door hem kenbaar bij zijn beoordeling betrokken en meegewogen. Uitgaande van de juistheid van de in de FML van 24 augustus 2018 opgenomen beperkingen, heeft de rechtbank geen aanleiding gevonden om te twijfelen aan de geschiktheid van appellant voor de geselecteerde functies.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat sprake is van een onzorgvuldig medisch onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts heeft het advies van de neuroloog van 7 maart 2018 om een NPO te laten verrichten, genegeerd. Appellant heeft verder staande gehouden dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en dat zijn fysieke en psychische klachten zijn onderschat. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft hij verwezen naar informatie van de behandelend sector en informatie van de huisarts van
26 augustus 2019 ingediend. Appellant is verder van mening dat hij de geselecteerde functies niet kan vervullen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 1 februari 2018 heeft vastgesteld op een mate van arbeidsongeschiktheid van 65,90%.
4.2.
De overwegingen van de rechtbank over de medische beoordeling worden onderschreven. Appellant wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was. De primaire arts heeft dossieronderzoek verricht en een uitgebreide anamnese afgenomen, waarbij lichamelijk en psychisch onderzoek is verricht. Daarnaast heeft de arts in een aanvullend rapport informatie van de huisarts en de behandelend sector meegewogen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant tijdens de hoorzitting gezien, onder meer informatie van de psychiater, neuroloog en revalidatiearts bij de beoordeling betrokken en aanleiding gevonden om de FML aan te passen.
4.2.1.
De grond van appellant dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep het advies van de neuroloog heeft genegeerd om een NPO te laten verrichten, slaagt niet. De neuroloog heeft in de brief van 7 maart 2018 een terugkoppeling van zijn bevindingen gegeven aan de huisarts en de mogelijkheid geopperd van een NPO. De huisarts heeft hier evenwel geen aanleiding voor gezien door appellant door te verwijzen voor een NPO.
4.2.2.
Appellant wordt evenmin in zijn standpunt gevolgd dat zijn fysieke en psychische beperkingen zijn onderschat. Uit het gemotiveerde rapport van de primaire arts blijkt dat bij het opstellen van de FML van 12 januari 2018 op basis van het spreekuurcontact met appellant rekening is gehouden met alle, medisch te objectiveren, klachten. Daarbij heeft de arts de psychische en verminderde fysieke belastbaarheid van appellant onderkend door forse beperkingen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren, dynamische handelingen en statische houdingen aan te nemen en een duurbeperking vast te stellen. De arts heeft geen situatie van “Geen Benutbare Mogelijkheden” vastgesteld bij appellant. In het aanvullende rapport van 9 maart 2018 heeft de arts de overgelegde informatie van de huisarts meegewogen en geen aanleiding gevonden voor een andersluidend oordeel.
4.2.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bij zijn oordeelsvorming de informatie van de psychiater, neuroloog, revalidatiearts en huisarts genoegzaam meegewogen en aanleiding gevonden om de FML op een aantal beoordelingspunten aan te passen. Met betrekking tot de psychische belastbaarheid heeft de verzekeringarts meegewogen dat een behandeling bij PsyQ in 2011 is afgesloten in verband met voldoende resultaat zonder indicatie voor verdere behandeling. De verzekeringsarts heeft een beperking op werken onder intensieve begeleiding/rechtstreeks toezicht (beoordelingspunt 1.9.3) geschrapt, nu daar geen duidelijke indicatie voor is gevonden. Met betrekking tot de fysieke belastbaarheid heeft de verzekeringsarts toegelicht dat de primaire arts in de FML voldoende rekening heeft gehouden met de restverschijnselen van het in september 2016 doorgemaakt herseninfarct. De grond van appellant dat hij uitgebreide cognitieve en fysieke/motorische beperkingen aan het herseninfarct heeft overgehouden, is volgens de verzekeringsarts niet gebleken uit de informatie van de revalidatiearts en neuroloog. De revalidatie van appellant is vlot en succesvol verlopen. De door appellant gepresenteerde beperkingen wat ernst betreft, heeft de verzekeringsarts ook niet uit de meest recente informatie van de neuroloog van 7 maart 2018 kunnen afleiden. Het neurologisch onderzoek is in essentie ongestoord geweest met wat discrete afwijkingen. Cognitieve stoornissen zijn niet geobjectiveerd middels een NPO en een screenende cognitieve test (MMSE) is ongestoord geweest. Voorts is appellant uit controle van de neuroloog ontslagen en terugverwezen naar huisarts. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft wel aanleiding gezien om een bij een vorige beoordeling geduide beperking ten aanzien van gehoor/lawaaiovergevoeligheid (beoordelingspunten 2.2 en 3.7) te herstellen. Appellant heeft in hoger beroep geen andere medische gegevens ingebracht die reden geven tot twijfel aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De brief van de huisarts van 26 augustus 2019, die appellant in hoger beroep in geding heeft gebracht, werpt geen ander licht op de zaak.
4.3.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn.
4.4.
Uit 4.2 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van M. Graveland als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2020.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) M. Graveland