ECLI:NL:CRVB:2020:1980

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 augustus 2020
Publicatiedatum
25 augustus 2020
Zaaknummer
19/3972 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering na medisch onderzoek en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant, die als vrachtwagenchauffeur werkte en uitviel wegens rug- en psychische klachten. Appellant ontving sinds 11 augustus 2014 een loongerelateerde WIA-uitkering, maar het Uwv beëindigde deze per 11 april 2017, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op 35 tot 45%. Na bezwaar van de werkgever en aanvullend medisch onderzoek, concludeerde de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de beëindiging van de uitkering per 17 april 2018. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, omdat het Uwv voldoende zorgvuldig onderzoek had verricht.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn argumenten, maar de Centrale Raad van Beroep onderschreef het oordeel van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv, inclusief de beoordeling van de psychische en lichamelijke klachten, voldoende was. De verzekeringsarts had de relevante informatie van de huisarts en andere zorgverleners in zijn beoordeling meegenomen en de vastgestelde beperkingen waren passend bij de klachten van appellant. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant in staat was om de geselecteerde functies te vervullen, ondanks zijn beperkingen. De uitspraak werd gedaan op 25 augustus 2020.

Uitspraak

19.3972 WIA

Datum uitspraak: 25 augustus 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 2 augustus 2019, 18/700 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te 's-[woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. T.P.M. Kouwenaar, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben verklaard geen gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als vrachtwagenchauffeur voor 43,81 uur per week. Op 13 augustus 2012 is hij voor dit werk uitgevallen wegens rugklachten en nadien ook psychische klachten. Met ingang van 11 augustus 2014 is aan appellant een loongerelateerde uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 41%.
1.2.
Bij besluit van 9 januari 2017 heeft het Uwv de loongerelateerde WIA-uitkering van appellant met ingang van 11 april 2017 beëindigd en appellant per die datum in aanmerking gebracht voor een WGA-vervolguitkering, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Aan dit besluit is geen medisch en arbeidskundig onderzoek voorafgegaan. De werkgever van appellant, transportbedrijf [A] V.O.F., heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Naar aanleiding van dit bezwaar heeft alsnog een medische en arbeidskundige beoordeling plaatsgevonden. Appellant is op 30 mei 2017 op het spreekuur van een verzekeringsarts bezwaar en beroep geweest. In een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 20 november 2017 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat sprake is van rug- en nekklachten en van een aanpassingsstoornis. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de belastbaarheid van appellant op 5 december 2017 vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), geldig vanaf 11 april 2017. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft appellant niet geschikt geacht voor zijn eigen werk en passende functies voor hem geselecteerd. Op basis van de drie functies met de hoogste lonen is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 11 april 2017 vastgesteld op 27,17%.
1.3.
Bij voorgenomen besluit van 11 december 2017 heeft het Uwv aan appellant kenbaar gemaakt dat het voornemens is zijn WIA-uitkering per toekomende datum te beëindigen, omdat na onderzoek een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% is vastgesteld. Appellant heeft tegen dit voornemen zijn bezwaren kenbaar gemaakt. Op 5 februari 2018 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een rapport opgesteld en geconcludeerd dat geen aanleiding bestaat om terug te komen op het eerder ingenomen standpunt. Ook de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geen aanleiding gezien om op zijn conclusies terug te komen.
1.4.
Het bezwaar van de werkgever tegen het besluit van 9 januari 2017 is bij besluit van 5 maart 2018 (bestreden besluit) gegrond verklaard. Bij dit besluit is de WIA-uitkering van appellant met ingang van 17 april 2018 beëindigd, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Tegen dit besluit heeft appellant beroep ingesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het onderzoek van het Uwv onvolledig en onzorgvuldig geacht voor zover het Uwv het volledige rapport van Ergatis van 22 mei 2017, opgesteld op verzoek van de werkgever van appellant, niet heeft meegenomen in de bezwaarprocedure. Omdat het volledige rapport alsnog in beroep is ingebracht en beoordeeld door het Uwv heeft de rechtbank dit gebrek gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Awb en met veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellant en vergoeding van het griffierecht. Voor het overige heeft de rechtbank het onderzoek voldoende zorgvuldig geacht. Verder heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om te oordelen dat het Uwv de belastbaarheid van appellant onjuist heeft ingeschat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is in beroep met de rapporten van 29 november 2018 en 26 februari 2019 ingegaan op de in beroep overgelegde medische informatie van de behandelend sector en het rapport van Ergatis. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vermeld dat de onderzoeksgegevens van diagnostiek uit de rapportage van Ergatis grotendeels overeenkomen met de eigen bevindingen, zowel op psychisch als op fysiek vlak. Wel heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op basis van het rapport van Ergatis aanleiding gezien de beperkingen op de FML op bepaalde onderdelen aan te scherpen. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid van deze beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen. Ook heeft de rechtbank geen grond gezien voor het oordeel dat de voor appellant geselecteerde functies niet geschikt voor hem zijn.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het Uwv voldoende eigen onderzoek heeft verricht naar de psychische en lichamelijke beperkingen van appellant. Ook heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de psychische beperkingen voldoende heeft meegewogen. Appellant heeft in beroep bij de rechtbank bij brief van 12 november 2018 nadere medische informatie van de huisarts, van maatschappelijk werk en van de behandelend psychiater ingebracht. De uit deze informatie volgende beperkingen zijn volgens appellant niet althans onvoldoende door de verzekeringsarts bezwaar en beroep onderkend en meegenomen bij zijn beoordeling.
4. Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
5. De Raad oordeelt als volgt.
5.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
5.2.
In geschil is of de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA met ingang van 17 april 2018 terecht is vastgesteld op minder dan 35%.
5.3.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, is een herhaling van wat hij in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht. Het oordeel van de rechtbank daarover en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden overwogen dat het medisch onderzoek door het Uwv, aangevuld in beroep, voldoende zorgvuldig en volledig is geweest. Daaraan voegt de Raad nog het volgende toe.
5.4.
Zowel met de fysieke klachten als met de psychische klachten is bij het vaststellen van de belastbaarheid van appellant rekening gehouden. Verder is informatie van de huisarts van 7 februari 2018, met daarbij onder meer informatie van de longarts en neuroloog, informatie van een maatschappelijk werker van Juvans van 27 augustus 2018, en van de psychiater van 6 november 2018 bij de beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 29 november 2018 inzichtelijk en deugdelijk gemotiveerd geconcludeerd dat deze informatie geen aanleiding geeft om het standpunt te wijzigen. De in de FML van 5 december 2017 opgenomen beperkingen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren, te weten dat appellant is aangewezen op een voorspelbare werksituatie, dat hij niet flexibel kan inspelen op sterk wisselende uitvoeringsomstandigheden en/of taakinhoud, dat hij is aangewezen op werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken en dat hij beperkt is ten aanzien van omgaan met conflicten, zijn passend bij de depressieve klachten van appellant. Deze beperkingen komen overeen met de door Ergatis vastgestelde psychische beperkingen. Ergatis heeft appellant ook beperkt geacht voor een hoog handelingstempo, maar de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende inzichtelijk gemaakt dat met de reeds vastgestelde beperkingen op de onderdelen 1.9.5 en 1.9.7 een beperking op dit onderdeel niet aan de orde is.
5.5.
Ook met de informatie van de neuroloog over de nekklachten is in de FML rekening gehouden. In de FML van 5 december 2017 zijn beperkingen opgenomen ten aanzien van frequent reiken, duwen en trekken, tillen en dragen en boven schouderhoogte actief zijn. In beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op basis van het rapport van Ergatis de FML nog aangescherpt op de onderdelen 4.3 hand- en vingergebruik, 4.7 schroefbewegingen met hand en arm en 5.8 hoofd in een bepaalde stand houden. Bovendien heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellant op bepaalde onderdelen van de FML zelfs meer beperkt geacht dan op basis van het rapport van Ergatis zou volgen. Appellant heeft in hoger beroep geen medische informatie overgelegd waaruit zou blijken dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat.
5.6.
De rechtbank heeft voorts terecht geoordeeld dat, uitgaande van de juistheid van de voor appellant vastgestelde medische beperkingen, appellant op 17 april 2018 in staat moet worden geacht om de voor hem geselecteerde functies te vervullen.
6. Uit 5.2 tot en met 5.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
7. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van D.S. Barthel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2020.
(getekend) M.E. Fortuin
(getekend) D.S. Barthel