ECLI:NL:CRVB:2020:1978

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 augustus 2020
Publicatiedatum
25 augustus 2020
Zaaknummer
19/1210 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld na een migraineaanval en de rol van verzekeringsartsen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van het ziekengeld van appellant, die zich ziek had gemeld wegens migraineaanvallen. Appellant, die als radioprogrammaleider werkte, had zich op 30 januari 2017 ziek gemeld en ontving ziekengeld op grond van de Ziektewet. Na een onderzoek door een verzekeringsarts op 14 februari 2018 werd appellant per 23 februari 2018 geschikt geacht voor zijn werk, waarna het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) besloot dat hij geen recht meer had op ziekengeld. Appellant ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep ongegrond, wat appellant noopte tot hoger beroep.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met de informatie van zijn neuroloog, die stelde dat zijn herstelperiode na een migraineaanval ten minste enkele dagen duurde. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat het onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan hun conclusies. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv appellant terecht geschikt had geacht voor zijn eigen arbeid. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, evenals de veroordeling in proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van de rol van verzekeringsartsen in het vaststellen van de geschiktheid voor arbeid en de noodzaak voor appellanten om voldoende medische gegevens te overleggen ter ondersteuning van hun standpunt.

Uitspraak

19 1210 ZW

Datum uitspraak: 25 augustus 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
13 februari 2019, 18/3163 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. E.J.M.W. Bastian hoger beroep ingesteld en verzocht om een veroordeling tot vergoeding van schade.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juli 2020. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Bastian. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C. Geldof.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was laatstelijk werkzaam als radioprogrammaleider voor 36 uur per week. Hij heeft zich op 30 januari 2017, vanuit een situatie dat hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, ziek gemeld wegens een toename van migraineaanvallen. Het Uwv heeft appellant per die datum in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
Op 14 februari 2018 heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts van het Uwv. Deze arts heeft appellant per 23 februari 2018 geschikt geacht voor de laatst verrichte arbeid in de functie van radioprogrammaleider. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 23 februari 2018 vastgesteld dat appellant per die datum geen recht meer heeft op ziekengeld. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van
8 mei 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 3 mei 2018 ten grondslag.
2.1.
Appellante heeft beroep ingesteld en ter ondersteuning van zijn standpunt een verklaring van neuroloog E.G.M. Couturier van 28 juni 2018 ingezonden. Het Uwv heeft in reactie een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 20 december 2018 ingediend.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het onderzoek van de verzekeringsartsen bezwaar en beroep op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De rechtbank is niet gebleken dat de verzekeringsartsen een onvolledig beeld hebben gehad van de medische situatie van appellant. De rechtbank heeft het standpunt van appellant, dat het Uwv ten onrechte is uitgegaan van een herstelperiode van enkele uren van een migraineaanval in plaats van enkele dagen, niet gevolgd. De primaire verzekeringsarts heeft het weliswaar gehad over een afname van pijn na enkele uren na het begin van een aanval, maar beide verzekeringsartsen bezwaar en beroep hebben volgens hun rapporten de door appellant gestelde herstelperiode van enkele dagen in hun beoordeling betrokken. De rechtbank heeft in zoverre geen aanleiding gezien voor twijfel aan de medische beoordeling door het Uwv. In de informatie van de neuroloog heeft de rechtbank evenmin aanleiding hiervoor gezien. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 3 mei 2018 gemotiveerd toegelicht dat de informatie van de neuroloog van 12 april 2018 geen aanleiding heeft gegeven om het eerder door het Uwv ingenomen standpunt te herzien. Deze informatie ziet immers op de periode tussen augustus 2016 en januari 2017, dus meer dan een jaar voor 23 februari 2018, de datum in geding. Bovendien heeft appellant bij het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op 14 februari 2018 verklaard dat zijn toestand op dat moment veel beter was in die periode. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het aanvullend rapport van 20 december 2018 gemotiveerd toegelicht dat uit de informatie van de neuroloog van 28 juni 2018 niet is gebleken dat appellant gedurende een herstelperiode van een migraineaanval niet voor arbeid beschikbaar is. Appellant heeft in beroep geen medische gegevens overgelegd waaruit het tegendeel blijkt. Het voorgaande heeft de rechtbank tot het oordeel geleid dat het Uwv appellant terecht met ingang van 23 februari 2018 weer in staat heeft geacht tot het verrichten van zijn arbeid.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant staande gehouden dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met de informatie van de neuroloog, waaruit blijkt dat zijn herstelperiode na een migraineaanval tenminste een paar dagen is en dat een migrainaaanval ook daarna nog een beperkte belastbaarheid tot gevolg heeft. Appellant is hierdoor niet in staat tot het verrichten van arbeid.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van de gronden die hij al in beroep naar voren heeft gebracht. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het onderzoek van de verzekeringsartsen op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen bezwaar en beroep. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat de desbetreffende gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Appellant heeft in hoger beroep geen andere medische gegevens overgelegd die aanleiding geven tot een andersluidend oordeel.
De rechtbank wordt dan ook gevolgd in het oordeel dat het Uwv appellant terecht op
23 februari 2018 geschikt heeft geacht voor zijn eigen arbeid.
5. Uit 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Gelet hierop is er geen grond voor veroordeling tot vergoeding van schade en dient deze te worden afgewezen.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van M. Graveland als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2020.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) M. Graveland