ECLI:NL:CRVB:2020:1972
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toepassing van de AOW-verzekeringsplicht voor in het buitenland wonende personen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de AOW-verzekeringsplicht van een appellant die in Spanje woonde. De appellant was niet in geschil dat hij tijdens de periode in geding, van 10 maart 2006 tot en met 17 november 2018, geen ingezetene van Nederland was. Hierdoor werd hij niet als verzekerde voor de AOW aangemerkt. De Raad oordeelde dat de appellant terecht geen recht had op een hoger ouderdomspensioen, ondanks zijn moeilijke financiële situatie. De mogelijkheid om met een Nederlandse uitkering in het buitenland verzekerd te blijven voor de AOW was per 1 januari 2000 vervallen, en de appellant kon hier geen beroep op doen. De Raad verwierp ook het beroep op de hardheidsclausule en het vertrouwensbeginsel, omdat de appellant niet aan de verzekeringsvoorwaarden voldeed en geen recht had op een ouderdomspensioen op basis van de AOW. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de Sociale verzekeringsbank (Svb) de korting op het ouderdomspensioen van de appellant terecht had toegepast. De Raad concludeerde dat de Svb geen bevoegdheid had om af te wijken van de hoofdregels van de AOW en dat de appellant zelf onderzoek had moeten doen naar de gevolgen van zijn verhuizing naar Spanje voor zijn AOW-aanspraken. De Raad zag geen aanleiding om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie, omdat de juiste uitleg van het Unierecht evident was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.