ECLI:NL:CRVB:2020:1972

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 augustus 2020
Publicatiedatum
24 augustus 2020
Zaaknummer
19/3977 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de AOW-verzekeringsplicht voor in het buitenland wonende personen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de AOW-verzekeringsplicht van een appellant die in Spanje woonde. De appellant was niet in geschil dat hij tijdens de periode in geding, van 10 maart 2006 tot en met 17 november 2018, geen ingezetene van Nederland was. Hierdoor werd hij niet als verzekerde voor de AOW aangemerkt. De Raad oordeelde dat de appellant terecht geen recht had op een hoger ouderdomspensioen, ondanks zijn moeilijke financiële situatie. De mogelijkheid om met een Nederlandse uitkering in het buitenland verzekerd te blijven voor de AOW was per 1 januari 2000 vervallen, en de appellant kon hier geen beroep op doen. De Raad verwierp ook het beroep op de hardheidsclausule en het vertrouwensbeginsel, omdat de appellant niet aan de verzekeringsvoorwaarden voldeed en geen recht had op een ouderdomspensioen op basis van de AOW. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de Sociale verzekeringsbank (Svb) de korting op het ouderdomspensioen van de appellant terecht had toegepast. De Raad concludeerde dat de Svb geen bevoegdheid had om af te wijken van de hoofdregels van de AOW en dat de appellant zelf onderzoek had moeten doen naar de gevolgen van zijn verhuizing naar Spanje voor zijn AOW-aanspraken. De Raad zag geen aanleiding om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie, omdat de juiste uitleg van het Unierecht evident was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

19.3977 AOW

Datum uitspraak: 24 augustus 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
6 augustus 2019, 19/135 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats], Spanje (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant mr. C.F.M. van den Ekart, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juli 2020. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Van den Ekart. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Pieterse.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 1 oktober 2018 heeft de Svb aan appellant per 18 november 2018 een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend ten bedrage van 50% van het maximale uitkeringsbedrag. De Svb heeft een korting van 50% op het ouderdomspensioen van appellant toegepast, onder meer omdat hij niet verzekerd is geweest in de periode tussen 10 maart 2006 tot en met 17 november 2018 toen hij in Spanje woonde.
1.2.
Bij beslissing op bezwaar van 23 november 2018 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 1 oktober 2018 ongegrond verklaard. De Svb heeft hiertoe onder meer overwogen dat appellant niet verplicht verzekerd is gebleven voor de AOW op grond van de uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) die hij ontving toen hij in Spanje woonde.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Svb appellant op grond van de Nederlandse regelgeving terecht na zijn vertrek uit Nederland op 10 maart 2006 niet langer verplicht verzekerd voor de AOW heeft geacht. Ook de door appellant genoemde artikelen 4 tot en met 7 van Verordening (EG) nr. 883/2004 (Vo 883/2004) kunnen niet leiden tot verzekering voor de AOW in de periode 10 maart 2006 tot en met 17 november 2018. Dit geldt ook voor het door appellant genoemde Verdrag inzake de sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Spaanse staat van 1974 (Verdrag met Spanje). Volgens de rechtbank had appellant voor zijn vertrek naar Spanje onderzoek moeten doen naar de gevolgen van zijn verhuizing voor zijn AOW-aanspraken.
3. In hoger beroep heeft appellant diverse gronden aangevoerd die de Raad hieronder zal bespreken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of de Svb terecht een korting heeft toegepast op het ouderdomspensioen van appellant omdat hij niet verzekerd is geacht voor de AOW in de periode tussen 10 maart 2006 tot en met 17 november 2018 (periode in geding) toen hij in Spanje woonde tot zijn pensioengerechtigde leeftijd.
4.2.
Op grond van artikel 6, eerste lid, van de AOW is verzekerd degene die nog niet de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt en ingezetene is van Nederland. Niet in geschil is dat appellant tijdens de periode in geding geen ingezetene was van Nederland en dat hij in Spanje woonde. Appellant is daarom terecht niet als verzekerde voor de AOW aangemerkt tijdens de periode in geding. Tot 1 januari 2000 was het op grond van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (KB 746) mogelijk om met een Nederlandse uitkering, zoals de WAO, in het buitenland verplicht verzekerd te blijven voor de AOW. Deze uitbreiding van de verzekeringsplicht is per 1 januari 2000 vervallen en kan dus niet meer voor het tijdvak in geding tot verzekering leiden.
4.3.
Hoewel de Raad zich de moeilijke financiële situatie waarin appellant zich bevindt kan voorstellen, kunnen deze omstandigheden niet tot een gehoudenheid van de Svb leiden om appellant in weerwil van de dwingendrechtelijke wettelijke bepalingen een hoger ouderdomspensioen toe te kennen. Ook het beroep op de hardheidsclausule in KB 746 kan niet slagen. De uitsluiting van de verzekeringsplicht voor de AOW is gebaseerd op artikel 6 van de AOW en niet op de in KB 746 gestelde regels. De Svb komt geen bevoegdheid toe om de hardheidsclausule van artikel 24 van KB 746 toe te passen, omdat deze bevoegdheid niet geldt om af te wijken van de hoofdregels van de AOW waar het gaat om de verzekering in Nederland.
4.4.
Terecht heeft de rechtbank overwogen dat het op de weg van appellant had gelegen onderzoek te doen naar de gevolgen van zijn verhuizing naar Spanje voor bijvoorbeeld zijn AOW-aanspraken. Van een onvolledige of niet juiste informatie door de Svb of het Uwv is geen sprake. Op de WAO-uitkering van appellant zijn ook geen premies volksverzekeringen ingehouden, zodat hij ook niet om die reden in de veronderstelling kon verkeren verplicht verzekerd te zijn gebleven voor de AOW. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt dan ook niet.
4.5.
Appellant heeft een beroep gedaan op de bepalingen 4 tot en met 7 van Vo 883/2004, welke verordening op 1 mei 2010 in werking is getreden. Volgens appellant is de per 1 januari 2000 vervallen mogelijkheid in KB 746 om op grond van een Nederlandse uitkering verplicht verzekerd te blijven voor de AOW in strijd met die bepalingen. De Raad kan appellant hierin niet volgen. Na zijn verhuizing naar Spanje in 2006 was appellant uitsluitend onderworpen aan Spaanse wetgeving. Op grond van de Spaanse wetgeving heeft appellant kennelijk geen recht op een ouderdomspensioen opgebouwd. Vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) is dat Vo 883/2004 niet strekt tot harmonisatie, maar slechts tot coördinatie van de wettelijke stelsels van de lidstaten. Volgens deze rechtspraak blijft iedere lidstaat van de Unie bevoegd om in zijn wetgeving met inachtneming van het recht van de Unie de voorwaarden voor toekenning van prestaties krachtens een stelsel van sociale zekerheid te bepalen. Zo is een wezenlijk uitgangspunt van de AOW dat in vijftig jaar een volledig ouderdomspensioen kan worden opgebouwd als voldaan is aan de verzekeringsvoorwaarden. Vo 883/2004 leidt er niet toe dat appellant, terwijl hij niet aan de nationale verzekeringsvoorwaarden voldoet, verzekerd moet worden geacht in de periode in geding voor de AOW. Dit volgt ook uit artikel 52 van Vo 883/2004 op grond waarvan de Svb het ouderdomspensioen op grond van de AOW mocht vaststellen, zonder periodes van wonen in Spanje in aanmerking te nemen. Van enige ongelijke behandeling met eigen onderdanen is daarbij geen sprake (zie ook de uitspraak van de Raad van 22 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4732).
4.6.
Artikel 6 van Vo 883/2004 ziet op de mogelijkheid van samentelling van tijdvakken ten behoeve van het verkrijgen van recht op prestaties. Dit is hier niet aan de orde, omdat appellant een pensioen op grond van de AOW is toegekend. Slechts de hoogte van het pensioen staat in dit geding ter beoordeling.
4.7.
Het beroep van appellant op het Verdrag met Spanje treft geen doel. Niet gebleken is dat aan het Verdrag, voor zover dat van toepassing kan zijn gelet op het bepaalde in artikel 8 van Vo 883/2004, rechten kunnen worden ontleend op basis waarvan over de periode in geding verzekering voor de AOW zou moeten worden aangenomen. Het door appellant genoemde artikel 5 van het Verdrag heeft, evenals artikel 7 van Vo 883/2004, betrekking op de export van uitkering. Deze bepalingen houden in dat een op grond van het nationale recht toegekende uitkering niet mag worden verminderd op grond van het feit dat de rechthebbende in een andere lidstaat is gaan wonen of woont. Dit is bij appellant niet het geval. Hij krijgt het ouderdomspensioen waarop hij op grond van de AOW recht heeft onverminderd uitbetaald in Spanje.
4.8.
Appellant heeft de Raad verzocht in dit geding prejudiciële vragen te stellen aan het Hof met betrekking tot de uitleg van de door hem genoemde bepalingen van Vo 883/2004. Zoals uit bovenstaande overwegingen blijkt, roept het hoger beroep van appellant echter geen rechtsvragen op die door het Hof moeten worden besproken en beantwoord. De juiste uitleg van het Unierecht is zo evident, dat er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over het antwoord op de vragen van Unierecht die in geschil zijn. De Raad ziet daarom geen aanleiding in dit geding prejudiciële vragen voor te leggen aan het Hof.
4.9.
De overwegingen 4.1 tot en met 4.8 leiden ertoe dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van E. Diele als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2020.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) E. Diele
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip verzekerde.