ECLI:NL:CRVB:2015:4732
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake AOW-pensioen en verzekeringsstatus van appellant in relatie tot EU-verordeningen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 december 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de Sociale verzekeringsbank (Svb) over de toekenning van zijn AOW-pensioen. Appellant, geboren in Oostenrijk, heeft in verschillende periodes in Nederland gewoond en gewerkt, maar was in de periode van 6 augustus 1962 tot 1 juli 1969 niet verzekerd voor de AOW, omdat hij niet in Nederland woonde of werkte. Appellant stelde dat op basis van Verordening (EG) nr. 883/2004 en Verordening (EG) nr. 987/2009 hij toch als verzekerd moest worden aangemerkt voor het Nederlandse stelsel van ouderdomspensioen. De Raad verwierp deze stelling, omdat de bepalingen van de verordeningen niet van toepassing waren op de hoogte van het pensioen, maar enkel op de verzekeringsstatus. De Raad oordeelde dat de Svb het pensioen correct had vastgesteld zonder de periodes van wonen in Oostenrijk in aanmerking te nemen. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad concludeerde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om het eerdere besluit te herzien. De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder een bestuursorgaan kan terugkomen op eerdere besluiten en de rol van nieuw gebleken feiten in het bestuursrecht.