ECLI:NL:CRVB:2020:196
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de intrekking van de Ziektewetuitkering en geschiktheid van functies
Op 16 januari 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 18/5964 ZW-PV. Deze uitspraak betreft een hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Midden-Nederland van 4 oktober 2018. De zaak draait om de intrekking van de uitkering op grond van de Ziektewet voor appellante, die met ingang van 16 juli 2017 geen recht meer zou hebben op deze uitkering. De rechtbank had eerder het beroep van appellante gegrond verklaard, het bestreden besluit van het Uwv vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten. De Centrale Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd, waarbij de rechtbank geen aanleiding heeft gezien om te twijfelen aan de medische beoordeling van de verzekeringsartsen.
De rechtbank oordeelde dat de arbeidsdeskundige in zijn rapport van 6 april 2018 voldoende had gemotiveerd dat de geselecteerde functies passend waren, ondanks enkele signaleringen op belastingpunten. In hoger beroep heeft appellante herhaald dat zij meer beperkt is dan de verzekeringsartsen hebben aangenomen en dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn. Echter, de Centrale Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en stelt vast dat appellante niet met medische stukken heeft onderbouwd dat zij meer beperkt is dan eerder aangenomen. De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante.
De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De griffier en het lid van de enkelvoudige kamer hebben de uitspraak ondertekend.