ECLI:NL:CRVB:2020:196

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 januari 2020
Publicatiedatum
29 januari 2020
Zaaknummer
18/5964 ZW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de intrekking van de Ziektewetuitkering en geschiktheid van functies

Op 16 januari 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 18/5964 ZW-PV. Deze uitspraak betreft een hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Midden-Nederland van 4 oktober 2018. De zaak draait om de intrekking van de uitkering op grond van de Ziektewet voor appellante, die met ingang van 16 juli 2017 geen recht meer zou hebben op deze uitkering. De rechtbank had eerder het beroep van appellante gegrond verklaard, het bestreden besluit van het Uwv vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten. De Centrale Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd, waarbij de rechtbank geen aanleiding heeft gezien om te twijfelen aan de medische beoordeling van de verzekeringsartsen.

De rechtbank oordeelde dat de arbeidsdeskundige in zijn rapport van 6 april 2018 voldoende had gemotiveerd dat de geselecteerde functies passend waren, ondanks enkele signaleringen op belastingpunten. In hoger beroep heeft appellante herhaald dat zij meer beperkt is dan de verzekeringsartsen hebben aangenomen en dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn. Echter, de Centrale Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en stelt vast dat appellante niet met medische stukken heeft onderbouwd dat zij meer beperkt is dan eerder aangenomen. De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De griffier en het lid van de enkelvoudige kamer hebben de uitspraak ondertekend.

Uitspraak

18.5964 ZW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 4 oktober 2018, 17/4117 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 16 januari 2020
Zitting heeft: mr. T. Dompeling, als lid van de enkelvoudige kamer
Griffier: F.E.M. Boon
Ter zitting heeft het Uwv zich laten vertegenwoordigen door M.W.A. Blind. Appellante en haar gemachtigde zijn niet verschenen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen de beslissing op bezwaar van 30 augustus 2017 gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Bij dat besluit heeft het Uwv zijn beslissing gehandhaafd dat appellante met ingang van 16 juli 2017 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet. Dat is de uitkomst van een zogenoemde eerstejaars Ziektewet-beoordeling (EZWb). De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de arbeidsdeskundige in beroep in zijn rapport van 6 april 2018 afdoende heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies passend zijn, ondanks signaleringen op de belastingpunten 4.11 (frequent buigen tijdens het werk) en 5.6. (gebogen/getordeerd actief zijn). Omdat de arbeidskundige beoordeling in beroep alsnog is voorzien van een deugdelijke motivering, heeft de rechtbank aanleiding gezien de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
In hoger beroep heeft appellante herhaald dat zij meer beperkt is dan de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Ook heeft appellante herhaald dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn in verband met de signaleringen op de belastingpunten 4.11. en 5.6.
Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden geheel onderschreven. In hoger beroep heeft appellante niet met medische stukken onderbouwd dat zij meer beperkt is dan de verzekeringsartsen hebben aangenomen. De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) F.E.M. Boon (getekend) T. Dompeling