ECLI:NL:CRVB:2020:1952
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling arbeidsongeschiktheid en beëindiging WIA-uitkering
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) en de beëindiging van haar WIA-uitkering. Appellante, die als klassenassistent werkte, meldde zich in maart 2016 ziek met rugklachten en later ook psychische klachten. Het Uwv weigerde haar een WIA-uitkering toe te kennen, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% zou zijn. Na bezwaar werd haar uitkering toegekend, maar het Uwv stelde later vast dat appellante per 28 februari 2020 geen recht meer had op de uitkering, omdat zij opnieuw minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante ging in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank de zaak terecht ongegrond had verklaard. De rechtbank had geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen nieuwe medische informatie was die de beoordeling van de verzekeringsartsen zou ondermijnen. De Centrale Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.