ECLI:NL:CRVB:2020:1934
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bepaling van de hoogte van het dagloon in het kader van de Werkloosheidswet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoogte van het dagloon van een appellant die een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontving. De appellant had eerder een WW-uitkering ontvangen, maar deze was beëindigd vanwege zijn inkomen uit werkzaamheden. Na het beëindigen van zijn werkzaamheden heeft hij opnieuw een WW-uitkering aangevraagd. Het Uwv heeft de hoogte van het dagloon vastgesteld op basis van een gemiddeld aantal arbeidsuren en de inkomsten in de referteperiode. De appellant betwistte de hoogte van het dagloon en stelde dat het Uwv bij de berekening van het dagloon van onjuiste gegevens was uitgegaan. De rechtbank Gelderland had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de appellant geen onderbouwing had gegeven voor zijn stelling dat de berekening van het dagloon onjuist was. De Raad concludeerde dat het Uwv de juiste gegevens had gebruikt en correct had gehandeld volgens het Dagloonbesluit. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.