ECLI:NL:CRVB:2020:1933
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen verlaging WAO-uitkering en beëindiging ZW-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) betreffende de arbeidsongeschiktheid van appellante. Appellante, die sinds 2004 een WAO-uitkering ontvangt, had bezwaar gemaakt tegen de verlaging van haar uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35% en de beëindiging van haar ZW-uitkering. De Raad oordeelde dat de verlaging van de WAO-uitkering terecht was, omdat appellante geschikt werd geacht voor de geselecteerde functies, waaronder die van wikkelaar. De medische grondslag voor deze besluiten werd als voldoende onderbouwd beschouwd, waarbij de Raad de conclusies van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen onderschreef. Appellante had in hoger beroep herhaald dat de onderzoeken onzorgvuldig waren en dat haar klachten onvoldoende waren meegewogen. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank in eerdere uitspraken terecht had geoordeeld dat de medische onderzoeken zorgvuldig waren uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellante. De Raad bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af, maar veroordeelde het Uwv wel in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.575,-.