ECLI:NL:CRVB:2020:1932
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op een ZW-uitkering na medische beoordeling en geschiktheid van functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant. Appellant, die zich op 4 oktober 2016 ziek meldde met rug- en knieklachten, was eerder in aanmerking gebracht voor ziekengeld. Het Uwv heeft op basis van een eerstejaars ZW-beoordeling vastgesteld dat appellant met ingang van 14 december 2017 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. De rechtbank Den Haag heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.
De Raad heeft de medische onderzoeken door de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep als zorgvuldig beoordeeld. De primaire verzekeringsarts heeft appellant lichamelijk en psychisch onderzocht en een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat de conclusies van het Uwv voldoende gemotiveerd zijn en dat de functies die aan de ZW-beoordeling ten grondslag liggen, passend zijn voor appellant. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe gronden aangevoerd die de eerdere conclusies van de rechtbank zouden kunnen ondermijnen.
De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan door J. Brand, met M. Graveland als griffier.