ECLI:NL:CRVB:2020:1930
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering wegens gebrek aan verzekering
Op 19 augustus 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 9 augustus 2018 had geoordeeld dat het Uwv terecht een WIA-uitkering aan appellant had geweigerd. De rechtbank oordeelde dat niet was gebleken dat appellant verzekerd was voor de Wet WIA, en dit oordeel werd door de Centrale Raad van Beroep bevestigd.
Appellant had zich op 27 februari 1996 ziek gemeld en had in 1996 een uitkering op grond van de Algemene arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) aangevraagd. Het Uwv had in 1996 geweigerd een uitkering toe te kennen, omdat appellant bij aanvang van de verzekering al volledig arbeidsongeschikt was. In 2017 verzocht appellant om een WIA-uitkering, maar het Uwv weigerde dit opnieuw, omdat appellant niet verzekerd was. Het bezwaar van appellant tegen deze beslissing werd ongegrond verklaard.
In hoger beroep voerde appellant aan dat de medische dienst van de gemeente Tilburg had beslist over zijn WAO-uitkering en dat het Uwv niet correct met zijn gegevens was omgegaan. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de gronden die appellant aanvoerde in hoger beroep in essentie een herhaling waren van wat hij eerder had aangevoerd. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat appellant niet had aangetoond dat hij voldeed aan de vereiste verzekeringsplicht. Het hoger beroep werd daarom verworpen en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.