ECLI:NL:CRVB:2020:1924

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 augustus 2020
Publicatiedatum
19 augustus 2020
Zaaknummer
18/6205 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag maatwerkvoorziening badkameraanpassing op basis van medische beoordeling

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 6 november 2018 haar beroep ongegrond verklaarde. Appellante had een aanvraag ingediend voor een aanpassing van haar badkamer op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, omdat zij vond dat het overstappen van een drempel en het instappen van de douchebak gevaarlijk voor haar was geworden. Het college van burgemeester en wethouders van Gilze en Rijen had op 25 mei 2018 besloten om geen maatwerkvoorziening in de vorm van een badkameraanpassing te verstrekken, wat appellante bestreed.

De rechtbank oordeelde dat het besluit van het college terecht was, gebaseerd op een rapport van een verzekeringsarts van Stichting SAP. Deze arts had vastgesteld dat appellantes been- en armfunctie licht tot matig verminderd was, maar dat zij in staat was om de badkamer in de huidige staat normaal te gebruiken. Appellante was het niet eens met deze conclusie en stelde dat de verzekeringsarts onvoldoende aandacht had besteed aan haar situatie.

In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de argumenten van appellante beoordeeld. De Raad concludeerde dat appellante geen nieuwe of andere gronden had aangevoerd die de rechtbank tot een ander oordeel hadden moeten brengen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en bevestigde de uitspraak, waarbij werd vastgesteld dat de verzekeringsarts adequaat had gerapporteerd en dat er geen aanleiding was om het besluit van het college te vernietigen. De uitspraak werd gedaan door J.P.A. Boersma, met P. Boer als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 19 augustus 2020.

Uitspraak

18 6205 WMO15

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 19 augustus 2020
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland‑West‑Brabant van 6 november 2018, 18/4032 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Gilze en Rijen (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J.L.A.M. van Os, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft een aanvraag gedaan voor een aanpassing van haar badkamer op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. Volgens appellante is het overstappen van een drempel in de badkamer en het instappen van de douchebak gevaarlijk voor haar geworden. Zij wil daarom dat deze drempel en de douchebak worden verwijderd.
1.2.
Bij besluit van 25 mei 2018 (bestreden besluit) heeft het college, beslissend op bezwaar, zijn beslissing gehandhaafd dat aan appellante geen maatwerkvoorziening in de vorm van een badkameraanpassing wordt verstrekt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft zij – voor zover hier relevant en samengevat – het volgende overwogen. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van 10 april 2018 van een verzekeringsarts van Stichting SAP ten grondslag. De verzekeringsarts heeft gerapporteerd dat appellantes been- en armfunctie links en rechts licht tot matig verminderd is. Rekening houdend met die beperkingen is appellante volgens de verzekeringsarts in staat om de badkamer zoals deze nu is op normale wijze te gebruiken. Naar het oordeel van de rechtbank is het rapport van de verzekeringsarts op zorgvuldige wijze tot stand gekomen en bestaat geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van dat rapport. De verzekeringsarts heeft appellante thuis bezocht en heeft haar lichamelijk onderzocht. De bevindingen in het rapport zijn inzichtelijk en consistent. De stelling van appellante dat zij meer beperkt is, is niet met (medische) stukken onderbouwd. Uitgaande van het rapport heeft het college volgens de rechtbank terecht het standpunt ingenomen dat geen aanleiding bestaat om een voorziening te treffen.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft onder verwijzing naar de gronden van bezwaar en beroep aangevoerd dat de verzekeringsarts onjuiste conclusies heeft getrokken. Appellante kan haar badkamer in de huidige staat niet op normale wijze gebruiken. De verzekeringsarts heeft hieraan onvoldoende aandacht geschonken.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1.
Appellante heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Appellante heeft zich beperkt tot het herhalen van de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden.
4.2.
De rechtbank heeft deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit.
4.3.
De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en volstaat met een verwijzing daarnaar. De Raad maakt dan ook het oordeel waartoe de rechtbank op grond van deze overwegingen is gekomen tot het zijne. Daaraan voegt de Raad het volgende toe. De verzekeringsarts heeft in zijn medisch advies expliciet aandacht besteed aan het betreden en gebruiken van de badkamer en douche. Volgens de verzekeringsarts zijn de beperkingen van appellante niet van dien aard dat zij daartoe niet meer op de gebruikelijke wijze in staat is. De stelling van appellante dat deze conclusie onjuist is, is ook in hoger beroep niet met (medische) stukken onderbouwd.
4.4.
Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen, volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2020.
(getekend) J.P.A. Boersma
(getekend) P. Boer