ECLI:NL:CRVB:2020:1914
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning loongerelateerde WGA-uitkering en weigering IVA-uitkering wegens niet-duurzame arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 augustus 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante, een B.V., tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak betreft de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering aan een werkneemster die sinds 2 maart 2015 arbeidsongeschikt is. Het Uwv had op 27 februari 2017 een WGA-uitkering toegekend, maar appellante betwistte de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid en stelde dat de werkneemster recht had op een IVA-uitkering. De rechtbank Oost-Brabant had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep.
De Raad oordeelde dat de arbeidsongeschiktheid van de werkneemster niet duurzaam was, ondanks de psychische klachten en de knieproblemen. De verzekeringsarts had overtuigend gemotiveerd dat er op de datum in geding, 27 februari 2017, nog hoop was op verbetering van de kniefunctie. De Raad benadrukte dat de inschatting van de kans op herstel op dat moment van belang was, en dat de behandelingen die achteraf niet het gewenste resultaat hadden op de beoordeling niet van invloed waren. De beroepsgrond van appellante dat de arbeidsongeschiktheid duurzaam was, werd verworpen.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van D.S. Barthel als griffier.