ECLI:NL:CRVB:2020:191

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 januari 2020
Publicatiedatum
29 januari 2020
Zaaknummer
18/5393 BABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag gehandicaptenparkeerkaart en gehandicaptenparkeerplaats op basis van medische adviezen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor een gehandicaptenparkeerkaart (GPK) en een gehandicaptenparkeerplaats door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De rechtbank had geoordeeld dat het college de medische adviezen van de Geneeskundige en Gezondheidsdienst (GGD) Amsterdam aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft kunnen leggen. Appellante, die in hoger beroep ging, stelde dat zij niet in staat is zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter te overbruggen, zoals bevestigd door haar huisarts. De Raad heeft echter geoordeeld dat de medische adviezen zorgvuldig tot stand zijn gekomen en dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van deze adviezen. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en het beroep op het vertrouwensbeginsel van appellante verworpen, omdat er geen ondubbelzinnige toezegging was gedaan door het college dat zij opnieuw een GPK zou ontvangen. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

18/5393 BABW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 september 2018, 18/1541 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college) als rechtsopvolger van het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van het stadsdeel Zuidoost van de gemeente Amsterdam (algemeen bestuur)
Datum uitspraak: 29 januari 2020

PROCESVERLOOP

Waar hierna over “college” wordt gesproken, wordt tevens het “algemeen bestuur” bedoeld.
Namens appellante heeft mr. R.A. Dayala, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Dayala. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H. Verhaar.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij afzonderlijke besluiten van 9 maart 2017 heeft het college de aanvraag van appellante voor een gehandicaptenparkeerkaart (GPK), type bestuurder of passagier, en voor een gehandicaptenparkeerplaats afgewezen. Het college heeft hieraan een medisch advies van de Geneeskundige en Gezondheidsdienst (GGD) Amsterdam van 14 februari 2017 ten grondslag gelegd. De gehandicaptenparkeerplaats heeft het college afgewezen omdat appellante niet in het bezit is van een GPK.
1.2.
Naar aanleiding van de bezwaren van appellante heeft de GGD op 12 juni 2017, 10 augustus 2017 en 13 november 2017 aanvullend medisch advies uitgebracht.
1.3.
Bij besluit van 9 februari 2018 (bestreden besluit) heeft het college, onder verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie, de bezwaren van appellante tegen de besluiten van 9 maart 2017 ongegrond verklaard. Het college heeft daaraan ten grondslag gelegd dat appellante op grond van de medische adviezen van de GGD niet in aanmerking komt voor een GPK, type bestuurder of passagier. Uit de medische adviezen blijkt dat appellante ondanks haar beperkingen redelijkerwijs in staat moet worden geacht om zelfstandig, zonder hulp van andere dan de gebruikelijke loophulpmiddelen een afstand van meer dan 100 meter binnen tien minuten te overbruggen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante ongegrond verklaard en daartoe – samengevat – het volgende overwogen. De medische adviezen van de GGD zijn zorgvuldig tot stand gekomen, inzichtelijk en concludent, zodat het college de adviezen aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen. De medisch adviseur heeft de verklaring van de huisarts dat appellante geen 100 meter kan lopen bij de beoordeling betrokken. Met de informatie van de behandelend sector is niet onderbouwd dat sprake is van een ernstige loopbeperking tot minder dan 100 meter en er is geen sprake van een medische eindsituatie. Ook de psychische klachten van appellante zijn bij de beoordeling betrokken. Appellante heeft haar stelling dat haar medische situatie is verslechterd ten opzichte van die ten tijde van de eerder verstrekte GPK niet met medische stukken onderbouwd. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep van appellante op het vertrouwensbeginsel niet slaagt. Dat appellante eerder wel een GPK heeft gekregen, maakt niet dat sprake is van een
ondubbelzinnige toezegging van een bevoegde instantie dat ook in de toekomst een GPK zal worden verstrekt.
3.1.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en daartoe aangevoerd dat zij met de verklaring van de huisarts heeft gemotiveerd dat zij niet in staat is zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter aan een stuk te overbruggen. De rechtbank heeft onvoldoende waarde toegekend aan deze verklaring van de huisarts. Ter zitting heeft appellante aangevoerd dat de door haar in hoger beroep overgelegde verklaringen van de huisarts nopen tot nader onderzoek. Ook is de rechtbank ten onrechte voorbij gegaan aan het beroep op het vertrouwensbeginsel. Er is eerder zonder voorbehoud een GPK verstrekt waarvan de geldigheid is verlopen en de gezondheidstoestand van appellante is sindsdien verslechterd. Hierdoor is bij haar het gerechtvaardigde vertrouwen ontstaan dat zij recht heeft op een GPK.
3.2.
Ter zitting heeft appellante verklaard dat het in dezen gaat om een gehandicaptenparkeerkaart, type bestuurder, en dat het hoger beroep geen betrekking heeft op een gehandicaptenparkeerplaats.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de overwegingen waarop dat oordeel berust. De Raad voegt hier het volgende aan toe.
4.2.
De rechtbank is met juistheid tot de conclusie gekomen dat het college de medische adviezen van de GGD aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft kunnen leggen en daarmee voldoende heeft gemotiveerd dat appellante niet in aanmerking komt voor een GPK. Appellante heeft in hoger beroep herhaald wat zij bij de rechtbank heeft aangevoerd. Daaraan heeft zij toegevoegd dat de verklaringen van de huisarts moeten leiden tot een ander oordeel dan wel nader onderzoek. In wat appellante in hoger beroep naar voren heeft gebracht, in het bijzonder de verklaringen van de huisarts van 11 juli 2019 en 13 november 2019, heeft de Raad geen steun gevonden om tot een ander oordeel te komen dan waartoe de rechtbank is gekomen. In reactie op deze verklaringen heeft de medisch adviseur van de GGD in de brief van 17 december 2019 toegelicht geen aanleiding te zien om af te wijken van de eerdere adviezen omdat ook met deze verklaringen geen ernstige loopbeperking wordt onderbouwd. Er is geen reden te twijfelen aan de juistheid van de conclusie in de medische adviezen van de GGD.
4.3.
De rechtbank heeft evenzeer terecht geoordeeld dat er geen reden is het beroep op het vertrouwensbeginsel te laten slagen. Met de stelling dat het college in het verleden een gehandicaptenparkeerkaart heeft verstrekt heeft appellante niet aannemelijk gemaakt dat het college toezeggingen of andere uitlatingen heeft gedaan of gedragingen heeft verricht waaruit zij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat zij daarvoor bij een nieuwe aanvraag weer in aanmerking zou komen.
4.4.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma, in tegenwoordigheid van C.M. van de Ven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2020.
(getekend) J.P.A. Boersma
(getekend) C.M. van de Ven