ECLI:NL:CRVB:2020:1903

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 augustus 2020
Publicatiedatum
18 augustus 2020
Zaaknummer
17/8205 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldige medische beoordeling en geschiktheid van functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. Appellant, die als machine operator werkzaam was, had zich op 9 juni 2015 ziek gemeld met longklachten en later buikklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had appellant in 2016 in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW), maar concludeerde dat hij per 8 juli 2016 geen recht meer had op ziekengeld omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat zijn medische klachten onvoldoende waren meegenomen in de beoordeling van zijn belastbaarheid.

De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunten en voerde aan dat zijn buikklachten, veroorzaakt door chronische appendicitis, niet adequaat waren beoordeeld. Het Uwv verdedigde de eerdere beslissing en stelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd.

De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellant. De Raad bevestigde dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellant. De gronden van appellant in hoger beroep werden als herhalingen van eerdere argumenten beschouwd en leidden niet tot een ander oordeel. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

17.8205 ZW

Datum uitspraak: 18 augustus 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 10 november 2017, 16/7568 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats ] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[ex-werkgever] B.V. , gevestigd te [vestigingsplaats] (ex- werkgever)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Çankaya, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De ex-werkgever heeft als derde-belanghebbende deelgenomen.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft -desgevraagd- nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2020. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Çankaya. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.J. Belder. Werkgever is niet verschenen.
De Raad heeft het onderzoek heropend en het Uwv verzocht nadere stukken in te dienen.
Het Uwv heeft nadere stukken ingediend, waarop appellant heeft gereageerd.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als machine operator. Op 9 juni 2015 heeft hij zich ziek gemeld met longklachten. Nadien heeft appellant buikklachten gekregen. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellant op 8 maart 2016 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 9 maart 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens zes functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 100% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 11 april 2016 vastgesteld dat appellant met ingang van 8 juli 2016 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 7 december 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant, samengevat, gesteld dat zijn buikklachten die, achteraf gezien, werden veroorzaakt door chronische appendicitis, zijn onderschat. Appellant is van mening dat de artsen van het Uwv onvoldoende beperkingen hebben aangenomen. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze is verricht. Zijn buikklachten, maar ook long- en darmklachten zijn niet op een deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij de medische beoordeling. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat de medische belastbaarheid van appellant op de datum in geding in de rapporten van de artsen van het Uwv op inhoudelijk overtuigende wijze is gemotiveerd.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Wat appellant in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak heeft aangevoerd is een herhaling van de gronden die hij bij de rechtbank heeft ingediend en vormt geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat voor twijfel aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgelegde belastbaarheid van appellant. De rechtbank heeft op overtuigende wijze en onder verwijzing naar onder meer in beroep ingediende medische stukken en het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 23 oktober 2017, gemotiveerd waarom die aanleiding niet is gezien. De gronden waarop het oordeel van de rechtbank in de aangevallen uitspraak berust worden onderschreven.
4.3.
De door appellant in hoger beroep ingediende medische stukken, waaronder het rapport van 18 december 2017 van dr. J. ten Oever, internist-infectioloog, leiden niet tot een ander oordeel. Hiertoe wordt overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep deze informatie al in een eerder stadium heeft betrokken bij de beoordeling en geen aanleiding heeft gezien tot het stellen van aanvullende beperkingen. In hoger beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep, in een rapport van 7 oktober 2019, nader toegelicht waarom met name het eerder genoemde rapport van dr. Ten Oever geen aanleiding biedt om appellant per datum hier in geding meer beperkt te achten. Gelet op de overtuigende en inzichtelijke wijze waarop deze arts zijn standpunt in dit rapport gemotiveerd heeft, wordt geen aanleiding gezien te twijfelen aan de juistheid hiervan.
4.4.
Dat appellant per 13 oktober 2016 weer in aanmerking is gebracht voor een uitkering op grond van de ZW is evenmin aanleiding te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Uit het rapport van de verzekeringsarts van 15 december 2016 blijkt dat deze toekenning niet gebaseerd is op vastgestelde toegenomen beperkingen ten opzichte van de FML van 8 maart 2016, maar dat de toekenning gebaseerd is op het door appellant gaan volgen van een revalidatietraject van drie tot vier dagen per week voor de duur van vijf maanden.
4.5.
De rechtbank wordt, mede gelet op de in hoger beroep door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gegeven aanvulling, ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van A.L. Abdoellakhan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2020.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) A.L. Abdoellakhan