ECLI:NL:CRVB:2020:19
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de medische situatie van appellante in het kader van de Ziektewet en de geschiktheid van de functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Appellante, die zich op 23 juni 2015 ziek meldde met psychische en lichamelijke klachten, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat haar ziekengeld per 22 juli 2016 stopzette. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om de medische beoordeling in twijfel te trekken.
In hoger beroep voerde appellante aan dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met haar bekkenklachten. De Raad oordeelde echter dat de artsen van het Uwv een volledig en juist beeld van haar medische situatie hadden kunnen vormen. De Raad bevestigde dat de artsen van het Uwv de bekkenklachten van appellante adequaat hadden onderkend en dat de functies die aan appellante waren voorgehouden medisch geschikt waren. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de noodzaak voor verzekerden om relevante medische informatie tijdig aan te leveren. De Raad oordeelde dat er geen aanknopingspunten waren om te twijfelen aan de conclusies van het Uwv en dat de aan appellante voorgehouden functies passend waren, gezien haar medische situatie op de datum in geding.