ECLI:NL:CRVB:2020:1874

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 augustus 2020
Publicatiedatum
13 augustus 2020
Zaaknummer
19/1599 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na medisch onderzoek en beoordeling van beperkingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant. Appellant, die als machine operator/productiemedewerker werkte, had zich op 10 maart 2017 ziek gemeld na een ongeval. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had appellant een ZW-uitkering toegekend, maar beëindigde deze per 2 maart 2018 na een medisch onderzoek. Appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.

De rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsarts voldoende rekening had gehouden met de beperkingen van appellant, zoals vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Appellant stelde dat hij meer beperkt was dan in de FML was aangenomen, maar kon dit niet onderbouwen met nieuwe medische gegevens.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt over zijn arbeidsongeschiktheid en de noodzaak van een grotere urenbeperking vanwege zijn klachten. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv de ZW-uitkering op goede gronden had beëindigd. De Raad bevestigde dat de FML adequaat was en dat er geen reden was om aan de conclusies van de verzekeringsartsen te twijfelen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

19 1599 ZW

Datum uitspraak: 13 augustus 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 februari 2019, 18/5458 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. E. Akdeniz, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juli 2020. De zitting heeft plaatsgevonden door middel van videobellen. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Akdeniz. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.P.M. Oosterbos.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als machine operator/productiemedewerker via een uitzendbureau. Op 10 maart 2017 heeft hij zich ziek gemeld met klachten na een ongeval. Het Uwv heeft appellant een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 12 januari 2018. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant in staat is zijn eigen werk te verrichten. Het Uwv heeft bij besluit van 23 februari 2018 de ZW-uitkering van appellant met ingang van 2 maart 2018 beëindigd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 3 juli 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het onderzoek zorgvuldig geacht. De in bezwaar ingediende informatie van de behandelend artsen en fysiotherapeut is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn beoordeling betrokken. De verzekeringsarts heeft in de FML beperkingen aangenomen ten aanzien van persoonlijk functioneren, dynamische handelingen en statische houdingen. Appellant heeft zijn standpunt dat hij meer beperkt is dan in de FML is aangenomen, niet met (nieuwe) medische stukken onderbouwd. Ten aanzien van het betoog van appellant dat een urenbeperking had moeten worden aangenomen vanwege de fysieke en psychische klachten en het medicijngebruik, heeft de rechtbank overwogen dat er geen aanleiding is om het standpunt van de verzekeringsarts in twijfel te trekken dat er geen reden is om een forsere urenbeperking dan 36 uur per week te stellen, omdat geen sprake is van een ernstige fysieke aandoening met energetische beperkingen of een preventieve reden. De rechtbank was ook van oordeel dat voldoende was toegelicht waarom appellant geschikt was om zijn eigen werk als machineoperator/productiemedewerker voor 34,21 uur per week te verrichten.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat hij als gevolg van een ongeval ernstige hoofdpijn-, nek-, schouder-, en rugklachten en psychische klachten heeft en dat hij als gevolg van die klachten op en na 2 maart 2018 volledig arbeidsongeschikt is. Ter zitting heeft appellant benadrukt dat hij ten tijde in geding een revalidatieprogramma volgde dat veel meer tijd in beslag nam dan waar de verzekeringsarts vanuit is gegaan. Daarom is een grotere urenbeperking aan de orde.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
In geschil is of het Uwv op goede gronden de ZW-uitkering van appellant per
2 maart 2018 heeft beëindigd.
4.3.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Er is geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak met juistheid overwogen dat het bestreden besluit is gebaseerd op een voldoende zorgvuldig tot stand gekomen en deugdelijk gemotiveerd medisch onderzoek. Ook het oordeel van de rechtbank dat in de FML van
12 januari 2018 voldoende rekening is gehouden met de beperkingen van appellant wordt onderschreven.
4.4.
Hieraan wordt het volgende toegevoegd. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen is met de pijnklachten aan de nek en rug als gevolg van het ongeval rekening gehouden door beperkingen aan te nemen voor dynamische en statische houdingen. Appellant heeft ook in hoger beroep geen objectief medische gegevens ingebracht om zijn standpunt, dat hij meer beperkt is dan het Uwv heeft aangenomen, te onderbouwen zodat de Raad geen aanknopingspunt heeft om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen. Ook is er geen reden om aan te nemen dat de omvang van de urenbeperking onvoldoende is. Vanwege de revalidatiebehandeling van drie a vier uur per week is vastgesteld dat appellant maximaal 36 uur per week kan werken. In het rapport van de verzekeringsarts van 11 januari 2018 is vermeld dat appellant een multidisciplinair revalidatietraject volgt bij Revalide in Terheijden. Dit traject bestaat uit drie maal per week fysiotherapie, ergotherapie en begeleiding van een psycholoog en maatschappelijk werk, 30 minuten tot twee uur per keer, gemiddeld drie tot vier uur per week. Dat appellant in staat wordt geacht 36 uur per week te werken is hiermee in overeenstemming. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, op grond van de omvang van de revalidatiebehandeling en de in bezwaar ingediende medische informatie, terecht vastgesteld dat er geen reden is voor een forsere urenbeperking. In de gedingstukken is geen steun te vinden voor de stelling van appellant dat hij rond de datum in geding veel meer uren per week bezig was met de revalidatie dan waar de verzekeringsarts vanuit is gegaan.
4.5.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de maatgevende arbeid in medisch opzicht geschikt is voor appellant.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van L.E. König als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2020.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) L.E. König