ECLI:NL:CRVB:2020:1874
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na medisch onderzoek en beoordeling van beperkingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant. Appellant, die als machine operator/productiemedewerker werkte, had zich op 10 maart 2017 ziek gemeld na een ongeval. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had appellant een ZW-uitkering toegekend, maar beëindigde deze per 2 maart 2018 na een medisch onderzoek. Appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsarts voldoende rekening had gehouden met de beperkingen van appellant, zoals vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Appellant stelde dat hij meer beperkt was dan in de FML was aangenomen, maar kon dit niet onderbouwen met nieuwe medische gegevens.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt over zijn arbeidsongeschiktheid en de noodzaak van een grotere urenbeperking vanwege zijn klachten. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv de ZW-uitkering op goede gronden had beëindigd. De Raad bevestigde dat de FML adequaat was en dat er geen reden was om aan de conclusies van de verzekeringsartsen te twijfelen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.