ECLI:NL:CRVB:2020:1868
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van medische beoordeling en arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 augustus 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uwv om haar een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die als schoonmaakster werkte, had zich op 29 september 2014 ziek gemeld met klachten aan haar hand. Na een aanvraag op grond van de Wet WIA, heeft een verzekeringsarts vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van bepaalde beperkingen. Het Uwv weigerde echter de WIA-uitkering omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante ging in bezwaar, maar het Uwv handhaafde zijn besluit. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarna zij in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht het oordeel van de door haar geraadpleegde deskundige, psychiater professor dr. D.J. Veltman, niet volgde. De deskundige had geconcludeerd dat appellante licht beperkt was in concentratie en geheugen, maar de Raad stelde vast dat de door de deskundige gebruikte AMA-guides niet direct konden worden vertaald naar het beoordelingskader voor arbeidsongeschiktheid. De verzekeringsarts had overtuigend uiteengezet dat er geen medische redenen waren om appellante verder beperkt te achten dan al was gedaan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De Raad bevestigde dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren en dat het verlies aan verdienvermogen minder dan 35% was. Het hoger beroep van appellante werd dan ook afgewezen.