ECLI:NL:CRVB:2020:1867
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering ZW-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die als productiemedewerker in een bakkerij werkte, had zich op 29 oktober 2012 ziek gemeld. Na afloop van de wachttijd werd hem een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) geweigerd, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Het Uwv concludeerde dat appellant in staat was om minimaal één van de geselecteerde functies te vervullen, wat leidde tot de toekenning van een WW-uitkering.
Appellant meldde zich opnieuw ziek per 2 januari 2017, maar het Uwv weigerde hem een ZW-uitkering toe te kennen, wederom op basis van de conclusie dat hij in staat was om de eerder geselecteerde functies te vervullen. Het bezwaar van appellant tegen deze beslissing werd ongegrond verklaard. De rechtbank Amsterdam bevestigde deze beslissing, waarbij werd opgemerkt dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat appellant zijn standpunt niet had onderbouwd met medische stukken.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn argumenten, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank de gronden afdoende had besproken en dat er geen nieuwe medische onderbouwing was gepresenteerd. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat appellant geschikt was voor ten minste één van de functies die in het kader van de WIA waren geselecteerd. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.