ECLI:NL:CRVB:2020:1861
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de capaciteiten van kandidaten in een sollicitatieprocedure binnen de Koninklijke Landmacht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, werkzaam bij de Koninklijke Landmacht, had gesolliciteerd naar een functie in de rang van eerste luitenant, maar was niet geselecteerd. De minister van Defensie had de functie toegewezen aan kandidaat H, waarbij een uitzondering was gemaakt op de regel dat militairen in het buitenland geen vervolgfunctie in het buitenland krijgen toegewezen. De appellant betwistte deze beslissing en voerde aan dat de minister in strijd met het gelijkheidsbeginsel had gehandeld door kandidaat H anders te behandelen dan kandidaat V.
De Raad oordeelde dat de minister beoordelingsvrijheid heeft in sollicitatieprocedures en dat de toetsing door de rechter terughoudend dient te zijn. De Raad bevestigde dat de minister de vaste gedragslijn had gevolgd en dat de beroepsgrond van de appellant niet slaagde. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de minister in redelijkheid kon besluiten om de functie niet aan de appellant toe te wijzen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.