ECLI:NL:CRVB:2020:1861

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 augustus 2020
Publicatiedatum
13 augustus 2020
Zaaknummer
19/4121 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de capaciteiten van kandidaten in een sollicitatieprocedure binnen de Koninklijke Landmacht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, werkzaam bij de Koninklijke Landmacht, had gesolliciteerd naar een functie in de rang van eerste luitenant, maar was niet geselecteerd. De minister van Defensie had de functie toegewezen aan kandidaat H, waarbij een uitzondering was gemaakt op de regel dat militairen in het buitenland geen vervolgfunctie in het buitenland krijgen toegewezen. De appellant betwistte deze beslissing en voerde aan dat de minister in strijd met het gelijkheidsbeginsel had gehandeld door kandidaat H anders te behandelen dan kandidaat V.

De Raad oordeelde dat de minister beoordelingsvrijheid heeft in sollicitatieprocedures en dat de toetsing door de rechter terughoudend dient te zijn. De Raad bevestigde dat de minister de vaste gedragslijn had gevolgd en dat de beroepsgrond van de appellant niet slaagde. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de minister in redelijkheid kon besluiten om de functie niet aan de appellant toe te wijzen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

19.4121 MAW

Datum uitspraak: 13 augustus 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 15 augustus 2019, 18/5099 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Defensie (minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C. van Kins hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft met toepassing van artikel 8:57, eerste lid onderscheidenlijk derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht het onderzoek ter zitting achterwege gelaten en het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Met ingang van 1 januari 2020 is de Ambtenarenwet 2017 (AW 2017) in werking getreden. Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de AW 2017 behouden krachtens deze wet genomen besluiten die zijn genomen voor 1 januari 2020 hun geldigheid. Ingevolge artikel 16, tweede lid, van de AW 2017 blijft ten aanzien van de mogelijkheid om bezwaar te maken of beroep in te stellen alsmede de behandeling van zodanig bezwaar of beroep tegen een op grond van deze wet genomen besluit of handeling dat voor 1 januari 2020 is bekendgemaakt, het recht van toepassing zoals dat gold voor 1 januari 2020.
1.1.
Appellant is sinds 2016 werkzaam bij de Koninklijke Landmacht als [naam functie]. Vanuit deze functie heeft hij gesolliciteerd op de [naam geambieerde functie] (geambieerde functie) in de rang van eerste luitenant.
1.2.
Bij besluit van 24 augustus 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 22 juni 2018 (bestreden besluit), heeft de minister de geambieerde functie niet aan appellant toegewezen. Aan de besluitvorming ligt, samengevat, het volgende ten grondslag. Voor de kandidaat H, aan wie de geambieerde functie is toegewezen, is wegens dringend organisatiebelang een uitzondering gemaakt op de regel, neergelegd in de Nota plaatsing buitenland van
21 november 2016 (Nota), inhoudende dat militairen die zijn geplaatst op een functie in het buitenland geen vervolgfunctie in het buitenland krijgen toegewezen. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.1.
In zijn verweerschrift heeft de minister te kennen gegeven dat de motivering van het bestreden besluit niet juist is. De minister heeft uiteengezet dat de Nota buiten toepassing wordt gelaten als een functie in het buitenland aan bevorderingsruimte is verbonden.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met bepalingen over vergoeding van griffierecht en proceskosten - het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde, samengevat, als volgt. De minister heeft in redelijkheid kunnen besluiten de geambieerde functie niet aan appellant toe te wijzen. De minister volgt bij het openstellen van een vacature in het buitenland met bevorderingsruimte de vaste gedragslijn om de Nota buiten werking te stellen. Reden hiervoor is dat het onwenselijk is om militairen in het buitenland de kans op bevordering te ontnemen. Met deze gedragslijn heeft de minister een redelijke invulling gegeven aan het begrip organisatiebelang als bedoeld in artikel 20 van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR). Van de twee kandidaten die voldeden aan de selectievoorwaarden was H de meest geschikte kandidaat.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De beslissing van een bestuursorgaan in een sollicitatieprocedure zoals hier aan de orde is het resultaat van een beoordeling van de capaciteiten van de betrokkene tegen de achtergrond van de functie-eisen. Daarbij heeft het bestuursorgaan beoordelingsvrijheid. Daarom is de toetsing door de rechter terughoudend. Zij is in beginsel beperkt tot de beantwoording van de vraag of het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot zijn oordeel heeft kunnen komen. De Raad verwijst naar zijn uitspraak van 7 juli 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR1576.
4.2.
Appellant heeft in de eerste plaats aangevoerd dat H afgewezen had moeten worden voor de functie dan wel niet toegelaten had mogen worden tot de selectieprocedure. Daartoe heeft hij naar voren gebracht dat de rechtbank ten onrechte het bestaan van de onder 2.2 genoemde vaste gedragslijn heeft aangenomen. De minister heeft in hoger beroep aan de hand van vacaturepublicaties voor andere functies in het buitenland nader onderbouwd dat deze gedragslijn wordt gehanteerd en heeft daarmee de beroepsgrond van appellant overtuigend betwist. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
4.3.
Verder heeft appellant aangevoerd dat de minister in strijd met het gelijkheids- en het rechtszekerheidsbeginsel en het verbod van willekeur heeft gehandeld door kandidaat H, aan wie de geambieerde functie is toegewezen, anders te behandelen dan kandidaat V, aan wie de in de Nota neergelegde regel wel is tegengeworpen. Deze beroepsgrond faalt reeds omdat de afwijzingsgrond voor V naderhand is gecorrigeerd (niet voldoen aan de functie-eisen). Het toewijzen van de geambieerde functie aan H is niet in strijd met de door appellant genoemde beginselen en het verbod van willekeur.
4.4.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2020.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) P.W.J. Hospel