ECLI:NL:CRVB:2020:1858
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant door het Uwv, die heeft plaatsgevonden op 27 september 2017. Appellant, die eerder als autopoetser en schoonmaker werkte, had zich in 2010 ziek gemeld met been- en psychische klachten. Na een herbeoordeling door het Uwv, waarbij een verzekeringsarts en arbeidsdeskundige betrokken waren, werd vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de beëindiging van zijn uitkering. Appellant was het niet eens met deze beslissing en ging in hoger beroep. Tijdens de zitting op 21 juli 2020, die via videobellen plaatsvond, werd appellant bijgestaan door zijn advocaat en was er ook een vertegenwoordiger van het Uwv aanwezig.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en kwam tot de conclusie dat het Uwv terecht de WIA-uitkering van appellant heeft beëindigd. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv niet onzorgvuldig was en dat de verzekeringsartsen de relevante informatie van de behandelend sector in hun beoordeling hadden meegenomen. Appellant stelde dat zijn belastbaarheid was onderschat, maar de Raad volgde dit standpunt niet. De verzekeringsarts had vastgesteld dat appellant op het spreekuur zijn schouder normaal kon bewegen en dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor de door appellant gestelde beperkingen. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellant medisch gezien in staat was de geselecteerde functies te vervullen, en bevestigde de aangevallen uitspraak.