ECLI:NL:CRVB:2020:1855
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid van functies in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. Appellante, die als productiemedewerker heeft gewerkt, heeft zich in 2011 ziekgemeld en ontving vanaf 2013 een WIA-uitkering. Na een herbeoordeling in 2015 concludeerde het Uwv dat appellante met ingang van 14 oktober 2015 recht had op een WGA-vervolguitkering, maar in 2017 werd haar WIA-uitkering beëindigd omdat haar arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op minder dan 35%. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven. Appellante heeft in hoger beroep de eerder aangevoerde medische gronden herhaald, maar de Raad oordeelde dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig was en dat alle klachten van appellante adequaat waren beoordeeld. De Raad concludeerde dat er geen reden was om aan te nemen dat appellante niet in staat was om de geselecteerde functies te vervullen, ondanks haar klachten en de door haar aangevoerde taalachterstand en computervaardigheden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de criteria voor arbeidsongeschiktheid onder de Wet WIA. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.