ECLI:NL:CRVB:2020:1847
Centrale Raad van Beroep
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen besluit Staatssecretaris van Financiën over uitbetaling niet-genoten verlofuren
Op 13 augustus 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft de uitbetaling van niet-genoten verlofuren van appellant, die ten tijde van zijn ontslag op 7 oktober 2011 nog aanspraak had op 226 verlofuren. De staatssecretaris had berekend dat appellant recht had op een vergoeding van € 4.178,74 bruto voor deze uren, maar na verrekening met een openstaande schuld van appellant van € 4.449,21, bleef er een resterende schuld van € 270,47 over. Appellant had eerder beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van 16 oktober 2019, waarin deze de berekening van de verlofaanspraak had vastgesteld.
De Raad heeft in zijn overwegingen aangegeven dat de berekening van de verlofaanspraak dient te geschieden op basis van artikel 23 en 24 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (Arar). Appellant stelde dat de berekening vanaf 1 april 2005 of 1 januari 2006 had moeten plaatsvinden, maar deze beroepsgrond werd verworpen. Ook de stelling dat het bruto-uurloon inclusief toeslagen € 19,31 had moeten zijn, werd niet gevolgd. De Raad concludeerde dat de staatssecretaris de verlofaanspraak op de juiste wijze had berekend en dat er geen aanleiding was om wettelijke rente te vergoeden.
De uitspraak van de Raad verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De beslissing werd openbaar uitgesproken door C.H. Bangma, met P.W.J. Hospel als griffier.