ECLI:NL:CRVB:2020:1839
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de Wet WIA na medische herbeoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die sinds 2010 arbeidsongeschikt is, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat haar WGA-vervolguitkering niet wijzigde. De rechtbank had geoordeeld dat het medisch onderzoek in bezwaar zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsarts voldoende rekening had gehouden met de klachten van appellante. Appellante stelde dat haar lichamelijke en psychische klachten onvoldoende waren meegenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 4 augustus 2017, die de basis vormde voor de beoordeling van haar arbeidsongeschiktheid.
De Centrale Raad van Beroep heeft de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep bevestigd. De Raad oordeelde dat de rapporten van de verzekeringsartsen overtuigend waren en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de FML. Appellante had haar standpunt niet onderbouwd met andere medische gegevens, en de beschikbare informatie ondersteunde de conclusies van de verzekeringsartsen. De Raad concludeerde dat appellante op 1 november 2016 geschikt was voor de geselecteerde functies en dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.