ECLI:NL:CRVB:2020:1839

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 augustus 2020
Publicatiedatum
13 augustus 2020
Zaaknummer
18/5422 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de Wet WIA na medische herbeoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die sinds 2010 arbeidsongeschikt is, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat haar WGA-vervolguitkering niet wijzigde. De rechtbank had geoordeeld dat het medisch onderzoek in bezwaar zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsarts voldoende rekening had gehouden met de klachten van appellante. Appellante stelde dat haar lichamelijke en psychische klachten onvoldoende waren meegenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 4 augustus 2017, die de basis vormde voor de beoordeling van haar arbeidsongeschiktheid.

De Centrale Raad van Beroep heeft de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep bevestigd. De Raad oordeelde dat de rapporten van de verzekeringsartsen overtuigend waren en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de FML. Appellante had haar standpunt niet onderbouwd met andere medische gegevens, en de beschikbare informatie ondersteunde de conclusies van de verzekeringsartsen. De Raad concludeerde dat appellante op 1 november 2016 geschikt was voor de geselecteerde functies en dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.5422 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 11 september 2018, 17/5906 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 12 augustus 2020
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. Gümüs, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben toestemming gegeven om de behandeling ter zitting achterwege te laten waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is op 6 oktober 2010 uitgevallen voor haar werk als verkoopmedewerker voor 30,13 uur per week met lichamelijk klachten. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellante met ingang van 3 oktober 2012 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De WGA‑vervolguitkering van appellante is laatstelijk gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 41,26%.
1.2.
Naar aanleiding van een melding van appellante op 15 november 2016 dat haar gezondheid per 1 november 2016 is verslechterd, is appellante op 20 februari 2017 onderzocht door een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat er sinds het vorige geneeskundige onderzoek geen verslechtering van de belastbaarheid is opgetreden. De actuele beperkingen van appellante heeft de verzekeringsarts vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 20 februari 2017. Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige functies geselecteerd tot het vervullen waarvan appellante in staat is geacht. De mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 42,44%. Bij besluit van 23 februari 2017 heeft het Uwv appellante meegedeeld dat haar uitkering niet wijzigt, omdat haar arbeidsongeschiktheid niet is gewijzigd.
1.3.
Appellante heeft tegen het besluit van 23 februari 2017 bezwaar gemaakt. Naar aanleiding van de bevindingen van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het Uwv bij brief van 10 augustus 2017 zijn voornemen bekend gemaakt om het besluit van 23 februari 2017 te herzien. Nadat appellante haar bezwaren naar voren heeft gebracht, heeft het Uwv bij besluit van 30 augustus 2017 (bestreden besluit) het bezwaar gegrond verklaard en dit besluit herroepen in die zin dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 1 november 2016 50,41% bedraagt en haar WGA-vervolguitkering per 1 januari 2017 gebaseerd is op de klasse 45 tot 55%. Het Uwv heeft het bestreden besluit genomen mede op basis van de bevindingen van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, neergelegd in een rapport van 29 augustus 2017 en die van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, neergelegd in een rapport van gelijke datum.
2.1.
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De rechtbank heeft overwogen dat het medisch onderzoek in bezwaar zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Hierbij is in aanmerking genomen dat het onderzoek is gebaseerd op de bevindingen van de primaire verzekeringsarts, bestudering van het dossier, inclusief de door appellante overgelegde informatie van de behandelende sector en aanwezigheid bij de hoorzitting. Ook gelet op de overige gedingstukken heeft de rechtbank geen aanwijzingen gevonden dat de verzekeringsarts bij zijn onderzoek een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van appellante. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante in persoon gezien tijdens de hoorzitting en rekening gehouden met alle naar voren gebrachte klachten. In zijn rapport van 4 augustus 2017 heeft deze arts voldoende onderbouwd dat bij appellante geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid, omdat zij niet voldoet aan de strikte eisen van het Schattingsbesluit. Wat betreft de lichamelijke en psychische klachten van appellante heeft de rechtbank erop gewezen dat het in de systematiek van de Wet WIA van belang is dat die klachten berusten op objectief vastgestelde medische informatie. Op grond van de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen dat in de beschikbare medische gegevens geen grondslag wordt gevonden om verdergaande beperkingen aan te nemen dan zijn neergelegd in de FML van 4 augustus 2017. De rechtbank heeft tot slot overwogen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in de rapporten van 4 (lees: 10) augustus 2017 en 29 augustus 2017 inzichtelijk heeft toegelicht waarom de functies voor appellante passend worden geacht.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep verwezen naar de gronden in bezwaar en beroep. Zij heeft aangevoerd dat er onvoldoende rekening is gehouden met haar lichamelijke en psychische beperkingen. Door de fantoompijn en oedeemklachten is appellante niet in staat haar linkerarm te gebruiken en is vanwege een ernstige depressieve stoornis sprake van emotionele vervlakking, somberheid, angstklachten, slaapproblemen, paniekaanvallen, gevoelens van minderwaardigheid en schaamte. Bovendien is sprake van concentratiestoornis, geen inzicht in eigen kunnen, geen plezier meer in het leven waardoor zij suïcidale gedachten heeft. Zij maakt zich voortdurend zorgen over haar toekomst en heeft last van spanningen, prikkelbaarheid en nachtmerries. Door onvoldoende nachtrust is appellante te vermoeid om algemene dagelijkse levensverrichtingstaken te verrichten. Volgens appellante is in de FML onvoldoende rekening met haar klachten gehouden alsmede met de gevolgen van haar medicijngebruik en overschrijden de voor haar geselecteerde functies haar belastbaarheid.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraken bepleit.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. In de rapporten van de verzekeringsartsen die ten grondslag hebben gelegen aan het bestreden besluit is overtuigend gemotiveerd dat in de FML van 4 augustus 2017 voldoende rekening is gehouden met de klachten van appellante. In het rapport van 4 augustus 2017 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op basis van de informatie van de psychiater van 26 april 2017 en het verzekeringsgeneeskundig protocol Depressieve stoornis aanvullende beperkingen in de rubrieken 1 en 2 van de FML opgenomen alsmede aanvullende beperkingen ten aanzien van de werktijden. Wat de overige klachten betreft, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat gelet op de informatie van de behandelaar en de bevindingen van de primaire verzekeringsarts geen andere beperkingen aan de orde zijn en met betrekking tot het medicijngebruik reeds een beperking op beoordelingspunt 1.9.9 is aangenomen waardoor geen aanleiding bestaat om andere beperkingen aan te nemen.
4.2.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding om dit oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van bestreden besluit voor onjuist te houden. Appellante heeft haar andersluidende standpunt in het geheel niet met (andere) medische gegevens onderbouwd, noch vindt dit bevestiging in de over appellante beschikbare medische informatie, die door de verzekeringsartsen inzichtelijk en overtuigend bij de beoordeling is betrokken. Uitgaande van de juistheid van de FML van 4 augustus 2017 is er geen aanleiding om te oordelen dat appellante op 1 november 2016 niet geschikt was voor de geselecteerde functies. Daarbij heeft de rechtbank terecht gewezen op het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 4 (lees: 10) augustus 2017 waarin deze inzichtelijk en overtuigend heeft beargumenteerd dat de functies de belastbaarheid van appellante niet overschrijden.
5. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van R. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2020.
(getekend) J. Brand
(getekend) R. Rijnen