ECLI:NL:CRVB:2020:1838
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid voor maatgevende arbeid na ziekmelding
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond had verklaard. Appellante had zich op 1 september 2012 ziek gemeld en na afloop van de wachttijd oordeelde het Uwv dat zij geen recht had op een uitkering op grond van de Wet WIA, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat haar klachten en beperkingen onjuist zijn ingeschat en dat de rechtbank ten onrechte de bijzondere status van een verzekeringsgeneeskundig rapport heeft benadrukt zonder te toetsen aan het beginsel van equality of arms.
De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat het medische oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt, niet in twijfel kan worden getrokken. De klachten van appellante waren bekend bij de verzekeringsartsen en zijn meegewogen in de beoordeling. De Raad concludeert dat appellante, ondanks haar klachten en beperkingen, in staat was om op 15 november 2017 haar maatgevende arbeid te verrichten. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan op 12 augustus 2020 door J. Brand, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is openbaar uitgesproken.