ECLI:NL:CRVB:2020:1835

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 augustus 2020
Publicatiedatum
13 augustus 2020
Zaaknummer
18/6481 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WGA-loonaanvullingsuitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WGA-loonaanvullingsuitkering van appellante, die zich op 15 juli 2014 ziek meldde met psychische klachten. Appellante ontving aanvankelijk een uitkering op grond van de Werkloosheidswet en later een Ziektewet-uitkering. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering werd haar in 2016 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar in 2017 werd vastgesteld dat zij in aanmerking kwam voor een WGA-loonaanvullingsuitkering. Appellante maakte bezwaar tegen de vaststelling van haar arbeidsongeschiktheid, die door het Uwv werd vastgesteld op 80 tot 100%. Na een medisch onderzoek concludeerde het Uwv dat appellante niet duurzaam arbeidsongeschikt was en dat haar uitkering per 1 april 2018 beëindigd zou worden, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht.

De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond, waarbij werd overwogen dat het Uwv zorgvuldig medisch onderzoek had verricht. Appellante ging in hoger beroep en voerde aan dat haar psychische klachten onvoldoende waren meegewogen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen nieuwe medische gegevens waren die de conclusie van het Uwv konden onderbouwen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante in staat was om de geselecteerde functies te vervullen, ondanks haar psychische klachten. De uitspraak werd gedaan op 12 augustus 2020.

Uitspraak

18.6481 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
14 november 2018, 18/2905 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 12 augustus 2020
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. drs. M.F. Achekar, advocaat hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben desgevraagd toestemming verleend om het onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als schoonmaakster voor 25 uur per week. Vanuit de situatie dat zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, heeft appellante zich op 15 juli 2014 met psychische klachten ziek gemeld. Met ingang van 14 oktober 2014 is appellante een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. In het kader van de zogeheten Eerstejaars Ziektewetbeoordeling is appellante bij besluit van 8 juli 2015 meegedeeld dat haar ZW-uitkering onveranderd wordt voortgezet. Naar aanleiding van een aanvraag van appellante om een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft het Uwv na een medisch en arbeidskundig onderzoek bij besluit van 13 juni 2016 vastgesteld dat zij met ingang van 12 juli 2016 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering. Daarbij is bepaald dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante 100% is en de loongerelateerde uitkering voortduurt tot en met 21 juni 2017.
1.2.
Bij besluit van 23 maart 2017 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante vanaf 22 juni 2017 in aanmerking komt voor een WGA-loonaanvullingsuitkering. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 80 tot 100%. Appellante heeft tegen het besluit van 23 maart 2017 bezwaar gemaakt en het standpunt ingenomen dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en in aanmerking moet worden gebracht voor een IVA-uitkering.
1.3.
Nadat het Uwv heeft vastgesteld dat aan het besluit van 23 maart 2017 geen recent medisch en arbeidskundig onderzoek ten grondslag ligt heeft een verzekeringsarts in een rapport van 4 juli 2017 vastgesteld dat de eerdere opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 23 mei 2016 onveranderd van toepassing is. In zijn rapport van 19 juli 2017 is een arbeidsdeskundige tot de conclusie gekomen dat op basis van de functionele mogelijkheden van appellante geen gangbare arbeid voor haar te vinden is en daarom geen theoretische verdiencapaciteit is vast te stellen. Met de brief van 20 juli 2017 heeft het Uwv appellante meegedeeld dat uit het recente onderzoek is gebleken dat zij nog steeds 100%, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is en is appellante een termijn gegeven om haar bezwaar nader aan te vullen.
1.4.
Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 16 november 2017 vermeld dat geen sprake is van een ernstige psychiatrische stoornis en dat de door de primaire verzekeringsarts aangenomen forse beperkingen niet onderbouwd kunnen worden met de aard en de ernst van de medisch geobjectiveerde psychische problematiek. Ook de aangenomen beperkingen van fysieke aard kunnen niet onderbouwd worden door het medische ziektebeeld en de informatie van de behandelende sector. Op grond van deze bevindingen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de FML aangepast. Aan de hand van de gewijzigde FML heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep blijkens het rapport van 4 december 2017 een vijftal functies geselecteerd op basis waarvan het verlies aan verdiencapaciteit is vastgesteld op 4,27%.
1.5.
Het Uwv heeft op 5 december 2017 een voornemen tot wijziging van het besluit van 23 maart 2017 aan appellante bekendgemaakt. Appellante is ervan op de hoogte gebracht dat het arbeidsongeschiktheidspercentage op grond van vijf passende functies is gewijzigd in 4,27 en dat haar uitkering zal worden beëindigd, omdat er alleen recht op een WIA-uitkering bestaat wanneer de mate van arbeidsongeschiktheid meer dan 35% is. Appellante heeft meegedeeld zich hierin niet te kunnen vinden. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 15 maart 2018 te kennen gegeven geen aanleiding te hebben om per datum in geding tot een ander oordeel te komen. Bij besluit van 16 maart 2018 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellante tegen het besluit van 23 maart 2017 gegrond verklaard en wordt haar WGA-loonaanvullingsuitkering met ingang van 1 april 2018 beëindigd, omdat zij per 22 juni 2017 minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt. In het rapport van 16 november 2017 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep duidelijk opgeschreven hoe zij haar onderzoek heeft gedaan en welke informatie zij heeft meegewogen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de informatie van de behandelde sector, onder meer de informatie van de psycholoog van 9 november 2017, in haar beoordeling betrokken en haar conclusie duidelijk uitgelegd. Ook uit de aanvullende rapporten van 15 maart 2018 en van 14 juni 2018 blijkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep duidelijk is ingegaan op de medische beroepsgronden van appellante. De rechtbank heeft vastgesteld dat appellante geen nieuwe objectieve medische gegevens heeft overgelegd die reële aanknopingspunten bieden voor het oordeel dat er meer beperkingen moeten worden aangenomen dan aangegeven in de FML van 23 november 2017. Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de rechtbank geoordeeld dat het ervoor moet worden gehouden dat de geselecteerde functies voor appellante passend zijn en dat de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit moet worden onderschreven.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij ernstige psychische klachten heeft waardoor zij in haar persoonlijk en sociaal functioneren zeer beperkt is en geheel afhankelijk van haar familie. Appellante heeft haar standpunt herhaald dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met haar beperkingen en zij niet in staat is om de geselecteerde functies te verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld dat het bestreden besluit berust op een toereikend gemotiveerde medische en arbeidskundige grondslag en of terecht is vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante met ingang van 22 juni 2017 minder dan 35% is. Het geschil spitst zich met name toe op de vraag of op de datum in geding (1 april 2018) sprake is van psychische klachten op grond waarvan er aanleiding is om meer en zwaardere beperkingen aan te nemen dan zijn vermeld in de FML van 23 november 2017.
4.2.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat er geen aanknopingspunten zijn voor de conclusie dat appellante meer beperkt is dan de verzekeringsartsen van het Uwv hebben aangenomen. In de beschikbare medische gegevens zijn geen aanknopingspunten te vinden voor het standpunt van appellante dat onvoldoende rekening is gehouden met haar psychische klachten temeer niet nu appellante ook in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens heeft ingebracht. De rechtbank heeft de medische grondslag van het bestreden besluit dan ook terecht onderschreven.
4.3.
De rechtbank heeft verder terecht geoordeeld dat, uitgaande van de juistheid van de voor appellante vastgestelde belastbaarheid in de FML van 23 november 2017, appellante in staat moet worden geacht om de voor haar geselecteerde functies te vervullen.
4.4.
Gelet op wat onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen, slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van M.D.F. Smit-de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2020.
(getekend) J. Brand
(getekend) M.D.F. Smit-de Moor