ECLI:NL:CRVB:2020:1834
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over arbeidsongeschiktheid en de beoordeling van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML)
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante door het Uwv is vastgesteld. Appellante, die tot 31 januari 2002 werkzaam was als zakenreisemployee, heeft zich in 2002 ziek gemeld en ontving vanaf 2003 een WAO-uitkering. Na een herbeoordeling in 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van 31 december 2015 geen recht meer had op een WAO-uitkering, omdat zij minder dan 15% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat door het Uwv gegrond werd verklaard, maar de rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij verdergaand beperkt is dan in de FML van 3 oktober 2016 is aangenomen. De Centrale Raad van Beroep heeft een onafhankelijke deskundige ingeschakeld die de medische situatie van appellante heeft beoordeeld. De deskundige concludeerde dat appellante op 31 december 2015 gedurende een jaar maximaal 8 uur per dag en 40 uur per week belastbaar was voor arbeid, en dat er geen medische onderbouwing was voor een verdere urenbeperking. De Raad heeft de conclusies van de deskundige gevolgd en geoordeeld dat het Uwv de FML terecht heeft vastgesteld.
De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd, met verbetering van de gronden, en het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante. De totale kosten voor vergoeding zijn vastgesteld op € 2.414,31, inclusief het griffierecht van € 124,-. De uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van L.E. König als griffier, en is openbaar uitgesproken op 12 augustus 2020.