In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant, die op 3 oktober 2017 in geding is. Appellant, die als systeem netwerkbeheerder werkte, had zich op 30 januari 2013 ziek gemeld met psychische klachten. Na de wachttijd ontving hij een WIA-uitkering, maar het Uwv stelde zijn arbeidsongeschiktheid op 35-45% vast. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn arbeidsongeschiktheid hoger is dan door het Uwv vastgesteld. De Centrale Raad van Beroep volgt het oordeel van de rechtbank en oordeelt dat de medische beoordeling door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd. De Raad concludeert dat de beperkingen van appellant op de datum in geding correct zijn weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Appellant heeft geen nieuwe gegevens overgelegd die de eerdere beoordelingen in twijfel trekken. De Raad wijst het verzoek om een onafhankelijke deskundige te benoemen af, omdat er geen grond is voor twijfel aan de medische beoordeling. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de functies die aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag liggen, medisch geschikt zijn voor appellant.