ECLI:NL:CRVB:2020:1829

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 augustus 2020
Publicatiedatum
13 augustus 2020
Zaaknummer
18/5466 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid op basis van medische gegevens en FML

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant, die op 3 oktober 2017 in geding is. Appellant, die als systeem netwerkbeheerder werkte, had zich op 30 januari 2013 ziek gemeld met psychische klachten. Na de wachttijd ontving hij een WIA-uitkering, maar het Uwv stelde zijn arbeidsongeschiktheid op 35-45% vast. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn arbeidsongeschiktheid hoger is dan door het Uwv vastgesteld. De Centrale Raad van Beroep volgt het oordeel van de rechtbank en oordeelt dat de medische beoordeling door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd. De Raad concludeert dat de beperkingen van appellant op de datum in geding correct zijn weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Appellant heeft geen nieuwe gegevens overgelegd die de eerdere beoordelingen in twijfel trekken. De Raad wijst het verzoek om een onafhankelijke deskundige te benoemen af, omdat er geen grond is voor twijfel aan de medische beoordeling. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de functies die aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag liggen, medisch geschikt zijn voor appellant.

Uitspraak

18.5466 WIA

Datum uitspraak: 12 augustus 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 30 augustus 2018, 18/1976 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als systeem netwerkbeheerder voor 40 uur per week. Op 30 januari 2013 heeft hij zich ziek gemeld met psychische klachten. Na voltooiing van de wachttijd is aan appellant een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 40,88%. Bij besluit van 29 mei 2017 heeft het Uwv appellant met ingang van 30 augustus 2017 in aanmerking gebracht voor een WGA-vervolguitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-45%. Op 20 juni 2017 heeft appellant zich bij het Uwv gemeld met toegenomen arbeidsongeschiktheid. Op 5 september 2017 heeft appellant aan het Uwv doorgegeven dat hij voor 15 uur per week gaat werken als taxichauffeur. Appellant heeft in het kader van zijn melding toegenomen klachten het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 15 september 2017. Een arbeidsdeskundige heeft functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 4 oktober 2017 heeft het Uwv appellant medegedeeld dat zijn uitkering per 3 oktober 2017 niet wijzigt. Appellant blijft ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 35-45%. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 20 februari 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat het onderzoek naar de beperkingen van appellant op zorgvuldige wijze door de verzekeringsarts en verzekeringsarts bezwaar en beroep is verricht. De verzekeringsarts heeft de beperkingen en de belastbaarheid van appellant neergelegd in de FML van 15 september 2017. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet geen reden om af te wijken van de primaire verzekerings-medische beoordeling. Hij acht het onderzoek van de verzekeringsarts zorgvuldig en de door hem opgestelde FML passend bij de objectiveerbare stoornissen van appellant. Appellant heeft in bezwaar informatie overgelegd van psycholoog H.A. de Ridder van 2 juni 2014 en een medicatieoverzicht van 5 december 2017. De Ridder geeft een depressieve stoornis aan. Deze informatie is echter van bijna drie jaar voor de datum in geding (3 oktober 2017) en daarom kon het Uwv daaraan naar het oordeel van de rechtbank minder waarde hechten. Uit het medicatieoverzicht blijkt dat appellant medicatie slikt voor verschillende aandoeningen, maar niet voor zijn psychische klachten. De rechtbank ziet in deze informatie derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat de verzekeringsartsen de psychische belastbaarheid van appellant niet juist hebben ingeschat. Appellant heeft voorts in bezwaar een e-mailbericht van zijn huisarts van 13 november 2017 overgelegd. Ook in deze informatie ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de verzekeringsartsen appellants psychische belastbaarheid hebben onderschat. Daarvoor is die informatie te summier. In deze informatie ziet de rechtbank evenmin reden voor het inschakelen van een deskundige. Er is geen reden om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. Bovendien is niet gesteld noch gebleken dat appellant niet de (financiële) mogelijkheden had om zelf een psychiater te benaderen voor een expertise. De rechtbank gaat voor de verdere beoordeling uit van de belastbaarheid die is neergelegd in de FML.
De volgende functies liggen ten grondslag aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: productiemedewerker (Sbc-code 111180), wikkelaar (Sbc-code 267050) en samensteller (Sbc-code 271130). Er is geen reden om te oordelen dat de geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 4 oktober 2017
.Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, appellant de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. De mate van arbeidsongeschiktheid is terecht vastgesteld op 44,03%
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat hij meer arbeidsongeschikt is dan is aangenomen door het Uwv. Appellant geeft aan geen rechtshulp te hebben, zodat het voor hem moeilijk is om een procedure te voeren. Appellant is van mening dat het primaire besluit te snel is genomen. Het Uwv had eerst op de medische stukken moeten wachten. Appellant gebruikt geen medicatie omdat hij daar dankzij intensieve therapie vanaf is. Dit wordt hem nu tegengeworpen. Hij benadrukt dat hij het heel zwaar heeft en dat hij dankzij therapie, hulp en hard werken nog een beetje mee kan draaien. Hij kan echter niet voldoende werken en verzoekt om een hogere uitkering. Het is voor appellant heel lastig om medische informatie boven tafel te krijgen. De huisarts en specialisten zijn gebonden aan allerlei regels waardoor zij geen informatie kunnen verstrekken. Appellant heeft in hoger beroep wel een deel van het huisartsenjournaal overgelegd. Hieruit blijkt dat hij ernstige psychiatrische problemen heeft. Ook heeft hij een brief van zijn behandelend fysiotherapeut van 3 oktober 2019 ingebracht. Appellant verzoekt de Raad een deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 3 oktober 2017 heeft vastgesteld op 35-45%.
4.3.1.
De Raad beantwoordt deze vraag, net als de rechtbank, bevestigend. Van belang is de situatie op 3 oktober 2017, de datum in geding. Ook van belang is dat het bij de medische beoordeling gaat om beperkingen die medisch te objectiveren zijn. De Raad volgt het oordeel van de rechtbank dat de beperkingen die op de datum in geding aanwezig waren, op juiste wijze zijn weergegeven in de FML. De verzekeringsarts heeft appellant op het spreekuur op psychisch en lichamelijk gebied onderzocht en hij heeft in zijn onderzoek informatie betrokken van appellants huisarts van 19 september 2017. De verzekeringsarts heeft op lichamelijk gebied geen grote afwijkingen geconstateerd; belemmeringen in het psychisch functioneren heeft de verzekeringsarts niet kunnen constateren. Hij heeft geen reden gezien voor een urenbeperking. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant gezien op de hoorzitting en dossieronderzoek verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens op inzichtelijke wijze uiteengezet waarom hij het standpunt van de primaire verzekeringsarts volgt. Het standpunt van appellant dat het niet juist is dat de verzekeringsarts de medische informatie van de huisarts niet heeft afgewacht treft geen doel. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, maakt dat het medisch onderzoek niet onzorgvuldig, omdat de informatie door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn beschouwingen is betrokken. Appellant heeft voorts ook in hoger beroep geen gegevens verstrekt die twijfel oproepen aan de zorgvuldigheid of volledigheid van de medisch onderzoeken of aan de juistheid van de resultaten hiervan. De overgelegde gegevens werpen geen nieuw licht op de situatie van appellant op de datum in geding.
4.3.2.
Nu de Raad geen twijfel heeft over de juistheid van de medische beoordeling, is er voor inschakeling van een onafhankelijke deskundige geen grond. De enkele omstandigheid dat het voor klager naar zijn stelling niet goed mogelijk is een contra-expertise in te brengen is onvoldoende voor het inschakelen door de Raad van een onafhankelijke deskundige. De Raad wijst op zijn uitspraak van 30 juni 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2226). Het verzoek van appellant om een deskundige te benoemen, wordt dan ook afgewezen.
4.4.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van L.E. König als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2020.
(getekend) J. Brand
(getekend) L.E. König