ECLI:NL:CRVB:2020:1828
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van appellant, die zich had ziek gemeld na een periode van werk als CNC-draaier/frezer. Appellant had een WIA-uitkering aangevraagd, maar het Uwv had vastgesteld dat hij 49,23% arbeidsongeschikt was. De rechtbank Overijssel had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat zijn beperkingen waren onderschat, vooral met betrekking tot zijn psychische klachten, die volgens zijn behandelend psycholoog als PTSS moesten worden geclassificeerd. Hij voerde aan dat deze klachten leidden tot aanvullende beperkingen in geheugen, aandacht en concentratie.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van het medisch onderzoek door het Uwv. De rechtbank had terecht de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd en geoordeeld dat het rapport van PsyM, dat na de datum in geding was opgesteld, van beperkte waarde was. De Raad concludeerde dat de verzekeringsartsen voldoende inzichtelijk hadden gemaakt waarom er geen extra lichamelijke beperkingen of urenbeperkingen moesten worden aangenomen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant.
De uitspraak benadrukt het belang van de medische beoordeling in het kader van de Wet WIA en de rol van de verzekeringsartsen in het vaststellen van de arbeidsongeschiktheid. De Raad wees erop dat er geen grond was voor het benoemen van een onafhankelijk medisch deskundige, aangezien de medische beoordeling door het Uwv als juist werd beschouwd. De uitspraak werd gedaan door M.E. Fortuin, met A.M.M. Chevalier als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 12 augustus 2020.