ECLI:NL:CRVB:2020:1814

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 augustus 2020
Publicatiedatum
11 augustus 2020
Zaaknummer
19/1239 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van de mate van arbeidsongeschiktheid van een verpleegkundige in het kader van de WAO

In deze zaak gaat het om de herziening van de arbeidsongeschiktheid van appellante, een verpleegkundige, die sinds 12 december 2001 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangt. Appellante heeft zich op 31 augustus 2015 ziek gemeld met rugklachten, psychische klachten en klachten als gevolg van gordelroos. Na medisch en arbeidskundig onderzoek heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op 13 november 2017 besloten om de WAO-uitkering van appellante te herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Dit besluit werd door appellante bestreden, maar het Uwv verklaarde haar bezwaar ongegrond op 25 april 2018.

De rechtbank Rotterdam heeft in haar uitspraak van 6 februari 2019 het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te betwisten. Appellante heeft in hoger beroep opnieuw aangevoerd dat zij meer beperkingen heeft en dat zij niet zelfredzaam is in het dagelijks leven. Het Uwv heeft echter bevestigd dat de mate van arbeidsongeschiktheid correct is vastgesteld.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om het oordeel van de rechtbank over de medische beperkingen van appellante onjuist te achten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had zorgvuldig onderzoek gedaan en alle klachten van appellante in de beoordeling betrokken. De Raad concludeerde dat de arbeidsdeskundige de passendheid van de geselecteerde functies afdoende had toegelicht en dat het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid had herzien naar 45 tot 55%.

Uitspraak

19.1239 WAO

Datum uitspraak: 11 augustus 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
6 februari 2019, 18/2680 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. G. Bloem, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en nadere stukken ingezonden.
Partijen hebben desgevraagd niet verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft als verpleegkundige gewerkt. Na uitval uit die werkzaamheden is zij met ingang van 12 december 2001 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), laatstelijk in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 25 tot 35%.
1.2.
Appellante heeft weer gewerkt als verpleegkundige en verpleegkundige verslavingszorg. Zij heeft zich met ingang van 31 augustus 2015 ziek gemeld met rugklachten, psychische klachten en klachten als gevolg van gordelroos. Bij medisch en arbeidskundig onderzoek is geconcludeerd dat appellante met haar beperkingen geschikt is voor door de arbeidsdeskundige geselecteerde voorbeeldfuncties. Het Uwv heeft vervolgens bij besluit van 13 november 2017 de WAO-uitkering van appellante herzien en deze met ingang van
30 augustus 2017 berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Bij besluit van 25 april 2018 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 13 november 2017 ongegrond verklaard. Aan dat besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het medisch onderzoek als zorgvuldig geoordeeld en heeft in hetgeen appellante in beroep heeft aangevoerd geen reden gezien het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt, voor onjuist te houden. Volgens de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapporten van 13 april 2018 en 23 oktober 2018 inzichtelijk gemotiveerd dat geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden. Dat appellante bedlegerig zou zijn en voor haar verzorging volledig afhankelijk van derden in het dagelijks leven, is niet met stukken onderbouwd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de medische gegevens over appellante in het rapport van 23 oktober 2018 inzichtelijk uiteengezet. De rechtbank heeft geoordeeld dat op grond daarvan en het gegeven dat aan appellante inmiddels een persoonsgebonden budget is verstrekt, niet kan worden geconcludeerd dat appellante in het dagelijks leven niet zelfredzaam is. De rechtbank heeft voorts geen aanleiding gezien te twijfelen aan de juistheid van het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de beperkingen van appellante. De mate van klachten zoals appellante die ervaart worden niet volledig verklaard op basis van de medisch objectiveerbare afwijkingen. Er is met inachtneming van de informatie van de psychiater van 6 januari 2017 voldoende rekening gehouden met de psychische beperkingen van appellante. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in reactie op het door appellante ingezonden rapport van arbeidsdeskundige F. van Kempen van 3 september 2018, met verwijzing naar de informatie van de orthopedisch chirurg van 22 november 2017, voldoende gemotiveerd dat appellante in staat was om het hoofd normaal te bewegen in alle richtingen. Gelet op de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek en de mogelijkheid die appellante had om de bevindingen van de verzekeringsartsen te betwisten - van welke mogelijkheid zij ook gebruik heeft gemaakt - heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen, zoals door appellante was verzocht. Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde beperkingen heeft de rechtbank geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 30 oktober 2018 inzichtelijk heeft gemotiveerd dat de belastende factoren van de geselecteerde functies binnen de belastbaarheid van appellante blijven en het verlies aan verdienvermogen juist is vastgesteld.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante herhaald dat zij meer beperkingen heeft. Zij heeft geen benutbare mogelijkheden omdat zij, overeenkomstig artikel 2, vijfde lid aanhef en onder c, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) in het dagelijks leven dermate afhankelijk is dat zij lichamelijk niet zelfredzaam is. Zij heeft daarbij opnieuw verwezen naar een FML van de bedrijfsarts van 16 juni 2017 en de ondersteuning die zij drie uren per dag ontvangt en heeft informatie van de huisarts van 18 december 2018 ingezonden. Appellante heeft haar verzoek om een deskundige in te schakelen herhaald.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geding is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO van appellante per 30 augustus 2017 heeft onderschat, door haar per die datum in te delen in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 45 tot 55%.
4.2.
Er is geen aanleiding het oordeel van de rechtbank over de medische beperkingen van appellante onjuist te achten. De rechtbank wordt gevolgd in het oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig onderzoek heeft gedaan, alle klachten van appellante in de beoordeling heeft betrokken en in de medische informatie die appellante heeft ingezonden geen aanleiding heeft gezien de vastgestelde beperkingen onjuist te achten. De Raad verwijst naar de overwegingen in de aangevallen uitspraak. In hoger beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar aanleiding van de door appellante ingezonden, aanvullende informatie in een rapport van 8 mei 2020 afdoende toegelicht dat die informatie geen aanleiding geeft tot wijziging van het ingenomen standpunt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft er met juistheid op gewezen dat de FML van de bedrijfsarts geen onderbouwing van de gegeven beperkingen bevat. De zorgindicatie betreft een datum na de datum in geding en is gebaseerd op anamnestische gegevens die de verpleegkundige verkreeg zonder een lichamelijk onderzoek en zonder informatie van de curatieve sector en de beoordeling betreft een ander kader. Over de informatie van de huisarts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgemerkt dat het journaal start met een datum die gelegen is na de datum in geding en dat de beschreven problematiek bij de verzekeringsartsen bekend was, zoals uit de rapporten blijkt. Met die toelichting kan worden ingestemd. Hieruit vloeit tevens voort dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat een situatie als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, van het Schattingsbesluit zich niet voordoet. Gelet op dit oordeel is er geen aanleiding een deskundige in te schakelen, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
4.3.
De rechtbank wordt eveneens gevolgd in het oordeel dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep afdoende de passendheid van de voor appellante geselecteerde functies heeft toegelicht en het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 30 augustus 2017 heeft herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van A.L. Abdoellakhan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2020.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) A.L. Abdoellakhan