ECLI:NL:CRVB:2020:1806
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor arbeid in de kunststof- en rubberindustrie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant. Appellant, die eerder als horecamedewerker werkte, meldde zich op 16 november 2015 ziek met darm- en psychische klachten. Na een periode van ziekte ontving hij een ZW-uitkering, maar het Uwv weigerde zijn aanvraag voor een WIA-uitkering omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant werd geschikt geacht voor verschillende functies, waaronder die van samensteller kunststof- en rubberindustrie.
Op 1 mei 2018 meldde appellant zich opnieuw ziek, waarna het Uwv hem een ZW-uitkering toekende. Na een medisch onderzoek concludeerde de arts dat appellant geschikt was voor de functie van samensteller kunststof- en rubberindustrie, wat leidde tot de beëindiging van zijn ZW-uitkering per 27 juni 2018. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde zijn beroep ongegrond, wat appellant noopte om hoger beroep aan te tekenen.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn argumenten over zijn ongeschiktheid voor werk door zijn lichamelijke en psychische klachten. De Raad oordeelde echter dat het Uwv terecht had geoordeeld dat appellant geschikt was voor de functie van samensteller kunststof- en rubberindustrie. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, omdat appellant geen nieuwe medische gegevens had overgelegd die de geschiktheid voor de functie zouden ondermijnen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak.