ECLI:NL:CRVB:2020:1796
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante na motorongeluk en de geschiktheid van functies
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante, die na een motorongeluk in 2005 een WGA-uitkering ontving. Het Uwv had de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 64,5%, maar beëindigde de uitkering in 2012 omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Na een nieuwe melding van toegenomen klachten in 2017, werd appellante opnieuw beoordeeld en kreeg zij een WGA-vervolguitkering toegekend, gebaseerd op een arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%. Appellante ging in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland, die het beroep tegen het bestreden besluit van het Uwv ongegrond verklaarde.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat er geen aanleiding is om de getuigen van appellante te horen, omdat hun verklaringen niet relevant zijn voor de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat er geen twijfels zijn over de medische beoordeling door de artsen van het Uwv. De verzekeringsarts heeft overtuigend toegelicht dat appellante, rekening houdend met haar aandoeningen, in staat is om 30 uur per week te werken. De Raad concludeert dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de functies die aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag liggen, medisch geschikt zijn voor appellante.
Het hoger beroep van appellante wordt afgewezen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.