ECLI:NL:CRVB:2020:1796

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 augustus 2020
Publicatiedatum
11 augustus 2020
Zaaknummer
19/2826 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante na motorongeluk en de geschiktheid van functies

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante, die na een motorongeluk in 2005 een WGA-uitkering ontving. Het Uwv had de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 64,5%, maar beëindigde de uitkering in 2012 omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Na een nieuwe melding van toegenomen klachten in 2017, werd appellante opnieuw beoordeeld en kreeg zij een WGA-vervolguitkering toegekend, gebaseerd op een arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%. Appellante ging in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland, die het beroep tegen het bestreden besluit van het Uwv ongegrond verklaarde.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat er geen aanleiding is om de getuigen van appellante te horen, omdat hun verklaringen niet relevant zijn voor de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat er geen twijfels zijn over de medische beoordeling door de artsen van het Uwv. De verzekeringsarts heeft overtuigend toegelicht dat appellante, rekening houdend met haar aandoeningen, in staat is om 30 uur per week te werken. De Raad concludeert dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de functies die aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag liggen, medisch geschikt zijn voor appellante.

Het hoger beroep van appellante wordt afgewezen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19 2826 WIA

Datum uitspraak: 7 augustus 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
20 mei 2019, 18/3899 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. A.L.J. Blok, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam geweest als grafisch vormgeefster voor 40 uur per week. Op 1 april 2005 heeft appellante zich ziek gemeld als gevolg van een motorongeluk. Het Uwv heeft appellante met ingang van 30 maart 2007 een WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op 64,5%. Bij besluit van 1 oktober 2012 heeft het Uwv de uitkering van appellante met ingang van 2 december 2012 beëindigd, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Appellante heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt.
1.2.
Appellante heeft zich op 13 september 2017 bij het Uwv gemeld met toegenomen klachten. Appellante heeft het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 28 november 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 28 februari 2018 heeft het Uwv appellante met ingang van 13 september 2017 een WGA‑vervolguitkering toegekend, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 11 september 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien de medische beoordeling onzorgvuldig of onjuist te achten en heeft daartoe overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep het dossier heeft bestudeerd, de hoorzitting heeft bijgewoond en appellante aansluitend heeft onderzocht. Dat niet alle klachten die appellante genoemd heeft tot beperkingen in de FML hebben geleid, maakt niet dat het onderzoek onzorgvuldig is of dat de rapportage niet concludent is. Door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is in beroep aanvullend gerapporteerd naar aanleiding van de door appellante overgelegde informatie van de huisarts en de orthopeed. In de rapportage van 25 april 2019 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep verder toegelicht dat er op basis van de Standaard duurbelastbaarheid in arbeid (Standaard duurbelasting) geen aanleiding is om een verdergaande urenbeperking aan te nemen. Er is bij appellante geen urenbeperking op grond van de criteria preventie of beschikbaarheid aan de orde. Wel is sprake van klachten waardoor het energetisch vermogen afgenomen is. Hier is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep door de vastgestelde beperkingen in de FML én de aangenomen urenbeperking van zes uur per dag en 30 uur per week, voldoende rekening mee gehouden. De informatie van de huisarts en de orthopeed maakt dit niet anders. De rechtbank ziet geen aanleiding deze beoordeling voor onjuist te houden. De door appellante overgelegde informatie is onvoldoende om de rechtbank te doen twijfelen aan de beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Het verzoek van appellante om een deskundige te benoemen heeft de rechtbank afgewezen. Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat de belasting in de geselecteerde functies de mogelijkheden van appellante niet overschrijdt en de mate van arbeidsongeschiktheid door het Uwv terecht is vastgesteld op 70,64%.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante naar voren gebracht dat zij het niet zal volhouden om 30 uur per week arbeid te verrichten. Zij is van mening dat dit urenaantal volkomen arbitrair is vastgesteld en dat door de artsen onvoldoende aandacht is gegeven aan de Standaard duurbelasting, waarbij zich wreekt dat het dagverhaal van appellante niet is uitgevraagd. Ten onrechte is slechts naar de beperkingen ten gevolge van de klachten aan haar knieën gekeken, maar zij heeft vanwege het motorongeval ook ernstige arm-, been,- en heupfracturen opgelopen en heeft veel last van haar nek en schouders. Zij heeft een verklaring van haar oud werkgever ingezonden waarin is vermeld dat zij inzetbaar was voor maximaal gemiddeld twintig uur per week. Tot slot heeft zij gesteld een tweetal getuigen, zijnde een schoonzus en een kennis, te willen laten horen, omdat beiden zouden kunnen verklaren over het karakter van appellante, de omstandigheden waarin zij leeft en hoe zij een gemiddelde dag doorkomt. Appellante heeft verzocht om een deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft, mede onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 10 september 2019, verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 13 september 2017 heeft vastgesteld op 70,64%. Met name ligt de vraag voor of de rechtbank terecht het oordeel van de artsen van het Uwv heeft onderschreven dat geen aanleiding aanwezig is om bij appellante een verdergaande urenbeperking dan tot 30 uur per week aan te nemen.
4.3.
Voor het oproepen van de kennis en de schoonzus van appellante als getuigen bestaat geen aanleiding, omdat een verklaring van dezen niet kan bijdragen aan een beslissing op de vraag of de vaststelling door het Uwv van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante de rechterlijke toets kan doorstaan.
4.4.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat er geen aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid van het medisch oordeel van de artsen van het Uwv. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk en overtuigend toegelicht dat bij de combinatie van de bij appellante aanwezige aandoeningen en gelet op de Standaard duurbelasting, geen grond is voor het aannemen van een verdergaande urenbeperking. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 10 september 2019 nogmaals toegelicht dat appellante in staat moet worden geacht 30 uur per week te werken, mits rekening wordt gehouden met haar beperkingen en dat bij 30 uren arbeid voldoende tijd overblijft voor recupereren, rusten, slapen, huishouden doen en woon-werkverkeer. Nu in hoger beroep geen nadere medische stukken zijn ingediend waaruit blijkt dat de artsen van het Uwv van een onjuist medisch beeld zijn uitgegaan of de duurbelastbaarheid van appellante onjuist hebben ingeschat, wordt geen aanleiding gezien om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Hierbij wordt nog opgemerkt dat de verklaring van de oud werkgever de werkzaamheden als vormgeefster betreft. Voor die werkzaamheden is appellante niet geschikt geacht, zodat die verklaring niet kan afdoen aan de beoordeling over duurbelastbaarheid in passend werk. Omdat er geen twijfel is over de juistheid van de medische beoordeling, is er geen aanleiding een deskundige te benoemen.
4.5.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn.
4.6.
Uit 4.3 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van A.L. Abdoellakhan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2020.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) A.L. Abdoellakhan