ECLI:NL:CRVB:2020:1784

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 augustus 2020
Publicatiedatum
7 augustus 2020
Zaaknummer
19/4028 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de weigering van een WIA-uitkering op basis van medische geschiktheid en zorgvuldigheid van het onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 augustus 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die als theatertechnicus werkte, had zich op 13 november 2015 ziek gemeld met oogklachten. Na een medisch onderzoek door het Uwv werd vastgesteld dat hij met inachtneming van zijn beperkingen, zoals vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), niet meer geschikt was voor zijn laatst verrichte werk. Het Uwv weigerde echter de WIA-uitkering, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht.

De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging. Hij voerde aan dat het Uwv onzorgvuldig had gehandeld en dat zijn beperkingen onvoldoende waren meegenomen in de FML. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen schending was van het beginsel van equality of arms. De Raad bevestigde dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellant, en dat er geen nieuwe medische informatie was die de eerdere bevindingen van het Uwv kon ondermijnen.

De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt waren voor appellant, en dat er geen aanleiding was voor het inschakelen van een deskundige. De uitspraak werd gedaan door M. Schoneveld, met C.I. Heijkoop als griffier.

Uitspraak

19 4028 WIA

Datum uitspraak: 6 augustus 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
16 augustus 2019, 18/2772 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. R.S. Pot, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2020. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Pot. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
F.M.J. Eijmael.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als theatertechnicus voor 20,23 uur per week. Op 13 november 2015 heeft appellant zich ziek gemeld met oogklachten. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 juli 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 4 oktober 2017 heeft het Uwv geweigerd aan appellant met ingang van 23 augustus 2017 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is
.
1.2.
Naar aanleiding van het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep bij rapport van 26 februari 2018 de door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen onderschreven. Daarbij is informatie van de behandelend sector meegewogen en een rapport van de door appellant ingeschakelde medisch en arbeidskundig adviseurs D.C. Heijstek en J.A.M. Houberg verbonden aan Incentivo
.In een rapport van 8 maart 2018 heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de beoordeling door de primaire arbeidsdeskundige gewijzigd, waarbij de de mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd minder dan 35% is gebleven
.Bij beslissing op bezwaar van 8 maart 2018 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze is verricht. In dat kader heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts de dossiergegevens heeft bestudeerd en appellant heeft gezien op het spreekuur van 3 juli 2017. Verder heeft hij psychisch en lichamelijk onderzoek verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van eigen onderzoek en wat in bezwaar en tijdens de hoorzitting naar voren is gebracht het primair medisch oordeel heroverwogen en gereageerd op de in beroep ingebrachte medische informatie. Wat betreft de inhoud heeft de rechtbank geoordeeld dat er diverse stukken van behandelaren aanwezig zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van de informatie van de oogarts van 7 augustus 2017, waaruit blijkt dat appellant bekend is met pijnklachten in de ogen en melding is gemaakt van de diagnose keratitis sicca en appellant niet geschikt is geacht om werkzaamheden te verrichten in een droge stoffige rokerige werkomgeving zonder adequate bescherming. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat uit een brief van Simovision van 26 oktober 2018 blijkt dat bij appellant de klieren van Meiboom beperkt werken, en dat de informatie van een optometrist aangesloten bij Worldeye heeft uitgewezen dat ondanks het minder goed werken van die klieren sprake is van een stabiele traanfilm. Om deze reden komt de verzekeringsarts bezwaar en beroep op grond van de overgelegde informatie niet tot andere bevindingen. De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de gegevens van de behandelend sector voldoende heeft meegewogen en is uitgegaan van wat medisch objectief vastgesteld kan worden rond de datum in geding. Van een tegenstrijdigheid tussen wat de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangenomen en de informatie van de behandelend sector is volgens de rechtbank geen sprake. Omdat de rechtbank de medische beoordeling juist acht en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in samenspraak met de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht waarom de geduide functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijden, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de geduide functies voor appellant ongeschikt zouden zijn. Voor het raadplegen van een deskundige ziet de rechtbank geen aanleiding.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep de beroepsgronden dat het Uwv onzorgvuldig onderzoek heeft verricht en onvoldoende beperkingen in de FML heeft opgenomen, herhaald. Hij heeft verder aangevoerd dat de rechtbank teveel waarde heeft gehecht aan de informatie van Worldeye, welke informatie volgens appellant ongeschikt is om twijfel te zaaien aan de medische beoordeling. Appellant heeft in dat kader gesteld dat hij wegens zijn financiële situatie niet in staat te zijn zelf een deskundige in te schakelen en heeft de Raad om die reden verzocht een onafhankelijke deskundige te benoemen. In dat verband heeft appellant verwezen naar het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 8 oktober 2015 (ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212, zaaknummer 77212/12, Korošec).
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 23 augustus 2017 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan appellant een WIA-uitkering toe te kennen.
4.3.
In zijn uitspraak van 30 juni 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2226) heeft de Raad, gelet op het arrest Korošec, de uitgangspunten uiteengezet voor de toetsing door de bestuursrechter van de beoordeling door verzekeringsartsen van het Uwv. Dit leidt in dit geding tot de volgende beoordeling in drie stappen door de bestuursrechter.
Stap 1: zorgvuldigheid van de besluitvorming
4.4.
Deze stap betreft de reguliere beoordeling over de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek door het Uwv. Voldoet een rapport van een verzekeringsarts niet aan de vereisten van artikel 4 van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten dan zal het bestreden besluit alleen al om die reden bij de bestuursrechter geen stand kunnen houden.
4.5.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de verzekeringsartsen een zorgvuldig medisch onderzoek hebben verricht. De overwegingen van de rechtbank die tot dit oordeel hebben geleid worden onderschreven.
Stap 2: equality of arms
4.6.
Kern van stap 2 is dat de vraag wordt beantwoord of de betrokkene voldoende ruimte heeft gehad om de medische bevindingen van de verzekeringsartsen te betwisten, bijvoorbeeld door zelf medische stukken in te dienen. Als een betrokkene een rapport de procedure inbrengt dat is opgesteld door een door hem zelf ingeschakelde medisch deskundige, is in het algemeen voldaan aan het vereiste van gelijke procespositie. Onder omstandigheden kan aan die eisen worden voldaan door een rapport of een verklaring van een behandelaar.
4.7.
Er is geen reden om aan te nemen dat appellant belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van zijn standpunt dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat. Appellant heeft in de beroepsprocedure nadere medische informatie van Simovision van 26 november 2018 en een optometrist van Worldeye van 24 april 2019 ingezonden. Deze stukken bevatten informatie over de uitkomsten van het verrichte onderzoek, de diagnose, een beschrijving van de klachten en de voorgestelde behandeling. In het dossier zijn verder gegevens aanwezig van zijn huisarts van 31 augustus 2018, de behandelend oogarts van 3 augustus 2017 en van een neuroloog van 5 september 2017. Deze medische informatie is naar zijn aard geschikt om twijfel te zaaien aan de juistheid van de bevindingen en conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv. Hierin ligt besloten dat het standpunt van appellant, dat hem de financiële middelen ontbreken om zelf een expertise door een deskundige te laten verrichten, wat daar verder ook van zij, geen toereikende basis biedt voor het oordeel dat hij onvoldoende gelegenheid heeft gehad om voldoende weerwoord te bieden aan wat de verzekeringsartsen hebben aangevoerd ter onderbouwing van het bestreden besluit en dat de Raad om die reden een deskundige zou moeten benoemen. Er is geen sprake van schending van het beginsel van equality of arms en geen aanleiding om op die grond een deskundige in te schakelen.
Stap 3: inhoudelijke beoordeling
4.8.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het bestreden besluit op een juiste medische grondslag berust. De daaraan ten grondslag liggende overwegingen van de rechtbank, hiervoor onder 2 weergegeven, worden onderschreven. In hoger beroep heeft appellant geen nieuwe medische informatie overlegd die steun biedt voor zijn standpunt dat zijn beperkingen zijn onderschat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 17 mei 2019 voldoende overtuigend gemotiveerd dat de beperkingen voor de droge ogen in lijn zijn met de gevonden afwijkingen en dat er geen grond is voor meer beperkingen. Nu er geen twijfel bestaat over de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er geen aanleiding voor een nader onderzoek door een deskundige.
4.9.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat, uitgaande van de juistheid van de FML, de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
4.10.
Uit 4.2 tot en met 4.9 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Schoneveld, in tegenwoordigheid van C.I. Heijkoop als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2020.
(getekend) M. Schoneveld
(getekend) C.I. Heijkoop