ECLI:NL:CRVB:2020:1783
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de WIA en geschiktheid van geselecteerde functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 augustus 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de mate van arbeidsongeschiktheid. Appellant, die zich op 7 oktober 2013 ziek meldde, had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen. Na een herbeoordeling door het Uwv in 2017, werd zijn arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 73,43%. Appellant was het niet eens met deze beoordeling en stelde dat zijn klachten waren verergerd en dat er meer beperkingen waren dan door het Uwv vastgesteld.
De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts had geconcludeerd dat de door appellant ingebrachte medische gegevens geen aanleiding gaven om de belastbaarheid te herzien. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt, waarbij hij verwees naar nieuwe medische informatie en zijn gebruik van het medicijn Tramadol.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht had vastgesteld op 73,43%. De Raad volgde de eerdere oordelen van de rechtbank en concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv. De functies die aan appellant waren toegewezen, waren in medisch opzicht geschikt, en er was geen sprake van risicovolle handelingen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.