ECLI:NL:CRVB:2020:1779
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in zorgaanvraag WLZ
In deze zaak heeft verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. K.J.C. van Bekkum, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Limburg, waarin haar aanvraag om zorg op grond van de Wet langdurige zorg (WLZ) was afgewezen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 5 augustus 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster had in 2019 een aanvraag ingediend bij het CIZ, die op 21 mei 2019 werd afgewezen. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 17 februari 2020 ongegrond verklaard, waarbij het CIZ zich baseerde op medische adviezen die geen blijvende noodzaak voor zorg konden vaststellen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 28 juli 2020, die via beeldbellen plaatsvond, heeft verzoekster betoogd dat zij volledig afhankelijk is van haar echtgenoot en kinderen voor dagelijkse handelingen. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat er geen spoedeisend belang is voor het treffen van een voorlopige voorziening. Verzoekster had geen stappen ondernomen om zorg te verkrijgen via de Zorgverzekeringswet of ondersteuning van de gemeente. De voorzieningenrechter concludeerde dat de echtgenoot van verzoekster in staat is om zorg te verlenen en dat er geen dringende noodzaak was om de uitspraak in de bodemprocedure af te wachten.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en er was geen aanleiding voor een vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 5 augustus 2020.