ECLI:NL:CRVB:2020:1749

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 augustus 2020
Publicatiedatum
5 augustus 2020
Zaaknummer
19/643 JW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om extra jeugdhulp in de vorm van een pgb na eerdere jeugdhulpverlening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die kampt met ADHD en een separatie angststoornis, had een aanvraag ingediend voor extra jeugdhulp in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb), bovenop de reeds ontvangen jeugdhulp. De rechtbank had het beroep van de appellant gegrond verklaard en het college van burgemeester en wethouders van Aalsmeer opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, omdat het college onvoldoende had aangetoond dat de ouders van de appellant in staat waren om zelf de benodigde hulp te bieden.

Na de uitspraak van de rechtbank heeft het college op 7 maart 2019 een nieuwe beslissing genomen, waarin het bezwaar van de appellant opnieuw ongegrond werd verklaard. De Raad heeft in deze uitspraak vastgesteld dat de gronden van de appellant zich in hoger beroep enkel richtten tegen deze nieuwe beslissing. De Raad oordeelde dat de verwijzing naar een rapport van een orthopedagoog, waarin werd gepleit voor extra jeugdhulp, niet voldoende was om het standpunt van het college te weerleggen. De Raad concludeerde dat het college terecht had vastgesteld dat de eigen mogelijkheden van de ouders toereikend waren.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep het beroep van de appellant tegen de beslissing van het college ongegrond verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van de eigen verantwoordelijkheid van ouders in het bieden van ondersteuning aan hun kinderen, en dat extra hulp alleen kan worden verstrekt als daar voldoende onderbouwing voor is.

Uitspraak

19.643 JW, 19/2329 JW

Datum uitspraak: 5 augustus 2020
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
20 december 2018, 18/4339 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Aalsmeer (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft [X.], LL.M., hoger beroep ingesteld.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het college op 7 maart 2019 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Namens appellant heeft [X.] hierop gereageerd en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juli 2020, gedeeltelijk overeenkomstig artikel 2, eerste lid, van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid door middel van videoconferentie. Namens appellant zijn verschenen, zijn moeder [A.], zijn vader [B.] en [X.]. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door T. Kok en mr. C. van Splunder.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft onder meer ADHD gecombineerd type en een separatie angststoornis met hieruit voortvloeiende gedragsproblemen en ontwikkelingsproblematiek.
1.2.
Bij besluit van 23 januari 2018, gehandhaafd bij besluit van 29 mei 2018 (bestreden besluit 1), heeft het college de aanvraag van appellant om extra jeugdhulp in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb), naast de reeds verleende jeugdhulp, afgewezen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant gegrond verklaard, bestreden besluit 1 vernietigd en het college opgedragen om binnen acht weken na de dag van verzending van de uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het college onvoldoende concreet in kaart heeft gebracht wat de aard en omvang van de hulpvraag van appellant en zijn ouders is en of, en zo ja in hoeverre, de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouders toereikend zijn om zelf de nodige hulp en ondersteuning te kunnen bieden.
3. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
4. Het college heeft ter uitvoering van de aangevallen uitspraak op 7 maart 2019 een nieuwe beslissing op bezwaar (bestreden besluit 2) genomen, waarin het bezwaar tegen het besluit van 23 januari 2018 opnieuw ongegrond is verklaard. Het college heeft in dit besluit uiteengezet wat de aard en omvang van de hulpvraag is en welke taken de ouders uitvoeren. Vervolgens heeft het college het standpunt ingenomen dat de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouders toereikend zijn om zelf de nodige hulp en ondersteuning te kunnen bieden.
5. Appellant kan zich niet verenigen met bestreden besluit 2. Volgens appellant had het college 10,5 uur per week extra jeugdhulp moeten verstrekken voor begeleiding door de ouders in de vorm van een pgb voor de duur van vijf, althans drie jaar. Daarbij verwijst appellant naar een rapport van dr. Y.M. Dijkxhoorn, orthopedagoog generalist en PIOG klinisch neuropsycholoog, van 10 november 2018, dat appellant in beroep heeft overgelegd. Uit dit rapport kan volgens appellant worden geconcludeerd dat Dijkxhoorn een indicatie voor 22 uur jeugdhulp per week redelijk adequaat lijkt. Nu het college voor 10 uur jeugdhulp heeft verstrekt voor begeleiding door Chris Coacht en 1,5 uur jeugdhulp voor begeleiding door Carehouse resteert 10,5 uur begeleiding door de ouders.
6. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
6.1.
Ter zitting is komen vast te staan dat de gronden van appellant zich in hoger beroep uitsluitend nog richten tegen bestreden besluit 2. Dit besluit wordt, gelet op de artikelen 6:19, eerste lid, en 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht mede in de beoordeling betrokken.
6.2.
De Raad volgt appellant niet in zijn betoog dat het college 10,5 uur jeugdhulp aan hem dient te verstrekken voor begeleiding door zijn ouders in de vorm van een pgb. Een enkele, niet nader geconcretiseerde, verwijzing naar het rapport van Dijksxhoorn is hiervoor onvoldoende. Het rapport van Dijkxhoorn is opgemaakt voorafgaand aan bestreden besluit 2, is reeds in beroep door appellant overgelegd en is vervolgens door het college betrokken bij de totstandkoming van bestreden besluit 2. Er zijn ook geen aanknopingspunten in het rapport van Dijkxhoorn die maken dat het bestreden besluit 2 onjuist is. Appellant heeft ook overigens geen concrete gronden aangevoerd tegen bestreden besluit 2.
6.3.
Uit het voorgaande volgt dat het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond zal worden verklaard.
6.4.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het beroep tegen het besluit van 7 maart 2019 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door L.M. Tobé als voorzitter en D.S. de Vries en N.R. Docter als leden, in tegenwoordigheid van R.H. Koopman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2020.
(getekend) L.M. Tobé
(getekend) R.H. Koopman