ECLI:NL:CRVB:2020:1740
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstandsrecht wegens niet gemelde inkomsten uit gokactiviteiten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die sinds 26 april 2013 bijstand ontvangt, heeft in hoger beroep de intrekking van zijn bijstandsrecht aangevochten. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door geen melding te maken van zijn inkomsten uit gokactiviteiten. De appellant stelde dat hij geen inkomsten had genoten omdat hij de gewonnen bedragen weer had ingezet voor gokken. De Raad oordeelde echter dat het verkrijgen van inkomsten uit gokactiviteiten een relevante omstandigheid is voor de verlening van bijstand, ongeacht de omvang van die inkomsten. De Raad bevestigde dat de appellant niet had aangetoond dat hij geen inkomsten had genoten en dat hij zijn verplichtingen niet was nagekomen. De door de appellant aangevoerde dringende redenen om van terugvordering af te zien, zoals zijn medische en financiële situatie, werden door de Raad niet als voldoende geacht. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij de intrekking van de bijstand werd gehandhaafd.