ECLI:NL:CRVB:2020:1736
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid van functies in het kader van WIA-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van appellante, die als cateringmedewerkster werkzaam was. Appellante had zich op 18 december 2008 ziek gemeld vanwege polsklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had haar in 2010 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar na herbeoordeling in 2017 werd vastgesteld dat zij 55,98% arbeidsongeschikt was. Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Den Haag verklaarde haar beroep ongegrond.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de deskundige, die door de rechtbank was ingeschakeld, ten onrechte niet de door haar ingebrachte contra-expertise had gevolgd. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de rechtbank terecht de conclusies van de deskundige had gevolgd. De deskundige had een zorgvuldig onderzoek verricht en haar rapport was overtuigend. De Raad bevestigde dat er geen aanleiding was om verdergaande beperkingen aan te nemen dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) was vastgesteld.
De Raad concludeerde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.