ECLI:NL:CRVB:2020:1736

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 augustus 2020
Publicatiedatum
5 augustus 2020
Zaaknummer
19/5148 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid van functies in het kader van WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van appellante, die als cateringmedewerkster werkzaam was. Appellante had zich op 18 december 2008 ziek gemeld vanwege polsklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had haar in 2010 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar na herbeoordeling in 2017 werd vastgesteld dat zij 55,98% arbeidsongeschikt was. Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Den Haag verklaarde haar beroep ongegrond.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de deskundige, die door de rechtbank was ingeschakeld, ten onrechte niet de door haar ingebrachte contra-expertise had gevolgd. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de rechtbank terecht de conclusies van de deskundige had gevolgd. De deskundige had een zorgvuldig onderzoek verricht en haar rapport was overtuigend. De Raad bevestigde dat er geen aanleiding was om verdergaande beperkingen aan te nemen dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) was vastgesteld.

De Raad concludeerde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

Datum uitspraak: 5 augustus 2020
19/5148 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 29 oktober 2019, 18/2453 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. C.J.M.M. Verwijmeren hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is een zitting achterwege gebleven, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was werkzaam als cateringmedewerkster en heeft zich op 18 december 2008 ziek gemeld in verband met polsklachten. Bij besluit van 4 november 2010 heeft het Uwv appellante met ingang van 16 december 2010 een loongerelateerde WGA-uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheidsklasse van 35 tot 80%. Met ingang van 4 juni 2012 is de WIA‑uitkering herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. In het kader van een herbeoordeling op verzoek van de ex-werkgever heeft het Uwv, na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, bij besluit van 30 mei 2017 vastgesteld dat appellante met ingang van 24 mei 2017 55,98% arbeidsongeschikt is, zodat zij recht heeft op een WIA-uitkering naar een arbeidsongeschiktheidsklasse van 35 tot 80%.
1.2.
Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij beslissing op bezwaar van 26 februari 2018 (bestreden besluit), onder verwijzing naar rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, ongegrond verklaard.
2.1.
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en een contra-expertise van 7 juni 2018 van verzekeringsarts H.J.M. Stammers overgelegd. De rechtbank heeft ten behoeve van haar oordeelsvorming de verzekeringsarts L. Greveling-Fockens als deskundige benoemd om een onderzoek in te stellen naar de belastbaarheid van appellante. In het rapport van 14 mei 2019 heeft de deskundige vastgesteld dat bij appellant op 24 mei 2017 sprake was van beperkingen voor het verrichten van arbeid, en heeft zij te kennen gegeven dat zij kan instemmen met de door de verzekeringsarts van het Uwv in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 13 april 2017 vastgestelde beperkingen.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de deskundige een zorgvuldig onderzoek heeft verricht en daarbij alle voorhanden medische informatie heeft betrokken. Op grond van het rapport van de deskundige heeft de rechtbank geconcludeerd dat het Uwv de FML van 13 april 2017 als uitgangspunt kon nemen. Ook heeft de rechtbank de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep verwezen naar de gronden van beroep en aangevoerd dat de deskundige ten onrechte niet de door appellante in beroep ingebrachte expertise van verzekeringsarts H.J.M. Stammers ten aanzien van frequent buigen noch ten aanzien van wisseling van houding heeft gevolgd en dat dit in strijd lijkt met haar eerdere anamnese.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In hoger beroep spitst het geschil zich toe op de vraag of de rechtbank terecht de door haar geraadpleegde deskundige heeft gevolgd. Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter de conclusies van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen en dat slechts in bijzondere gevallen aanleiding bestaat daarvan af te wijken. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat zich in dit geval dergelijke bijzondere omstandigheden niet voordoen. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat aan het door de deskundige uitgebrachte rapport een zorgvuldig onderzoek ten grondslag ligt. Het rapport is overtuigend en de conclusie van de deskundige dat er geen aanleiding is om verdergaande beperkingen dan vastgesteld in de FML van 13 april 2017 aan te nemen, is inzichtelijk gemotiveerd en niet voor tweeërlei uitleg vatbaar.
4.2.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Wijna, in tegenwoordigheid van M. Graveland als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2020.
(getekend) S. Wijna
(getekend) M. Graveland