1.4.Bij besluit van 29 oktober 2018 (bestreden besluit 1), aangevuld bij besluit van 13 maart 2019 met bijlage (bestreden besluit 2), heeft het college, voor zover hier van belang, na nader onderzoek in bezwaar besloten de bijstand over de maanden januari tot en met juli 2017, september en oktober 2017 en januari en februari 2018 alsnog te herzien en de intrekking van de bijstand over de maanden augustus, november en december 2017 te handhaven. Aan deze besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante de inlichtingenverplichting heeft geschonden door bij het college geen melding te maken van ontvangen kasstortingen en bijschrijvingen, die als inkomen in de zin van artikel 32, eerste lid, van de PW bij de verlening van bijstand in aanmerking moet worden genomen. Omdat appellante, na in bezwaar in de gelegenheid te zijn gesteld nadere gegevens in te leveren, over de maanden augustus, november en december 2017 geen gegevens heeft overgelegd en het recht op bijstand daardoor niet kan worden vastgesteld, heeft het college de bijstand over die maanden ingetrokken.
2. Bij de aangevallen tussenuitspraak heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het volgende overwogen, waarbij voor eiseres appellante en voor het college verweerder moet worden gelezen:
“Vaststaat en niet in geschil is dat in de maanden januari tot en met juli 2017, september 2017, oktober 2017, januari 2018 en februari 2018 kasstortingen en bijschrijvingen op de bankrekening van eiseres hebben plaatsgevonden. Evenmin is in geschil dat eiseres geen melding heeft gemaakt van de bijschrijvingen en van de kasstortingen. Verweerder heeft die stortingen en bijschrijvingen aangemerkt als inkomen en de bijstandsuitkering van eiseres over de genoemde maanden herzien.
Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder de bijschrijvingen en de kasstortingen ten onrechte als inkomen heeft aangemerkt en op de bijstandsuitkering in mindering heeft gebracht. Eiseres heeft verklaard dat de kasstortingen afkomstig zijn van haar inwonende dochter, [naam 1] die maandelijks gemiddeld € 280,- als bijdrage betaalt in de woonkosten. Eiseres krijgt dit bedrag contant en stort dit bedrag dan op haar rekening. De overige transacties betreffen kleine bedragen die eiseres aan haar zoon [naam 2] en dochter [naam 3] heeft voorgeschoten voor boodschappen of brandstof.
Volgens vaste rechtspraak van de CRvB (uitspraak van 3 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2004) worden (kas)stortingen en bijschrijvingen op een bankrekening van een bijstandsontvanger in beginsel als in aanmerking te nemen middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de PW beschouwd. Als deze betalingen een terugkerend of periodiek karakter hebben, door de betrokkene kunnen worden aangewend voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten en zien op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan, is voorts sprake van inkomsten als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de PW. Met verweerder wordt geoordeeld dat eiseres de herkomst van de kasstortingen niet met objectieve en verifieerbare gegevens inzichtelijk heeft gemaakt. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt met objectieve en verifieerbare gegevens dat de stortingen op haar bankrekening, zoals zij heeft gesteld, afkomstig waren uit contant ontvangen bedragen van dochter [naam 1] , bedoeld als bijdrage in de woonkosten. Hierbij is van belang dat, naast de stortingen van contante bedragen op de bankrekening van eiseres, ook sprake was van bijschrijvingen door [naam 1] op de bankrekening van eiseres. Ook is van belang, zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht, dat verweerder de herkomst van de bijschrijvingen verder niet heeft kunnen controleren, omdat eiseres twee dochters heeft met de voorletter M. De stelling dat de overige bijschrijvingen, gedaan door [naam 3] en [naam 2] , terugbetalingen betreffen in verband met het voorschieten van boodschappen, is niet aannemelijk omdat het telkens gaat om vaste bedragen per maand. Bovendien heeft eiseres ook voor deze bijschrijvingen geen objectieve en verifieerbare gegevens ingediend. Nu eiseres de bedragen kon aanwenden voor de noodzakelijke kosten van levensonderhoud, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de bijschrijvingen en kasstortingen zijn aan te merken als inkomen in de zin van artikel 32, eerste lid, van de PW. Omdat eiseres de bedragen niet heeft gemeld, heeft zij de op haar rustende inlichtingenverplichting geschonden en als gevolg daarvan te veel bijstand ontvangen. Het college heeft de bijstandsuitkering van eiseres over de maanden januari tot en met juli 2017, september en oktober 2017 en januari en februari 2018 dan ook terecht herzien.
Omdat over de overige maanden (augustus, november en december 2017) geen gegevens zijn aangeleverd, zoals door eiseres ter zitting is erkend, is het recht op bijstand over deze maanden niet vast te stellen. Verweerder heeft de bijstandsuitkering van eiseres over deze maanden terecht ingetrokken.”