ECLI:NL:CRVB:2020:1704
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen uitspraken over WIA-uitkering en verzoek om schadevergoeding
In deze zaak heeft appellante, een vennootschap onder firma, hoger beroep ingesteld tegen uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland met betrekking tot de toekenning van een WIA-uitkering aan een werknemer. De werknemer was op 10 december 2012 uitgevallen voor zijn werk en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had bij besluit van 25 november 2014 geweigerd om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk en de beroepen tegen andere besluiten ongegrond.
Appellante heeft in hoger beroep gesteld dat de rechtbank niet heeft beslist op haar verzoek om schadevergoeding en vergoeding van proceskosten. De Raad voor de Rechtspraak heeft echter geoordeeld dat er geen bewijs is dat appellante een verzoek om schadevergoeding heeft ingediend. De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien om een proceskostenveroordeling ten gunste van appellante uit te spreken, aangezien haar beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk was verklaard.
De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraken. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen, omdat appellante geen rechtsmiddel heeft aangewend tegen het besluit van 25 november 2014, waardoor niet kan worden aangenomen dat dit besluit onrechtmatig was. De kosten die appellante heeft gemaakt voor correspondentie met haar verzekeraar staan los van het besluit van het Uwv.