ECLI:NL:CRVB:2020:170
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA met betrekking tot psychische klachten en hidradenitis suppurativa
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van appellant, die zich had ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Appellant was werkzaam als steigerbouwer/monteur en had een WIA-uitkering aangevraagd. De verzekeringsarts had vastgesteld dat appellant belastbaar was met inachtneming van beperkingen die waren neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Het Uwv had appellant een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar appellant was het niet eens met de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van 43,57% en had bezwaar aangetekend.
De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellant gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 45,77%. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat er verdergaande beperkingen hadden moeten worden opgenomen in de FML, met name in verband met zijn psychische klachten en hidradenitis suppurativa (HS). De verzekeringsarts bezwaar en beroep had echter in rapporten toegelicht dat er op de datum in geding geen aanleiding was voor verdergaande beperkingen. De Raad heeft geoordeeld dat de medische beoordeling door het Uwv juist was en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen.
De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant in hoger beroep. De kosten voor rechtsbijstand zijn begroot op € 1.050,- en het Uwv moet het griffierecht van € 126,- vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling in het kader van de Wet WIA en de noodzaak om medische onderbouwing te leveren voor claims van verdergaande beperkingen.