ECLI:NL:CRVB:2020:1685
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing WIA-uitkering op basis van medische geschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die voorheen als tuinbouwmedewerker werkte, meldde zich op 27 augustus 2007 ziek met schouder-, rug- en hoofdpijnklachten. Na een eerdere afwijzing van zijn WGA-aanvraag in 2010, heeft appellant meerdere WIA-aanvragen ingediend, die door het Uwv niet in behandeling zijn genomen. In 2015 diende appellant opnieuw een aanvraag in, die leidde tot een medisch onderzoek door artsen in Marokko. De verzekeringsarts concludeerde dat appellant op de datum in geding, 24 augustus 2009, belastbaar was met inachtneming van zijn beperkingen. Het Uwv weigerde vervolgens de WIA-uitkering, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht.
De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond, waarbij werd overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat het besluit op een deugdelijke medische grondslag berustte. Appellant herhaalde in hoger beroep zijn standpunt dat zijn medische beperkingen waren onderschat, maar het Uwv verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant op 24 augustus 2009 niet meer dan 35% arbeidsongeschikt was en dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren. De rechtbank werd gevolgd in haar oordeel en het hoger beroep van appellant werd afgewezen.
De uitspraak bevestigt dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten, en de beslissing werd openbaar uitgesproken op 31 juli 2020.