ECLI:NL:CRVB:2020:1685

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 juli 2020
Publicatiedatum
30 juli 2020
Zaaknummer
19/130 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing WIA-uitkering op basis van medische geschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die voorheen als tuinbouwmedewerker werkte, meldde zich op 27 augustus 2007 ziek met schouder-, rug- en hoofdpijnklachten. Na een eerdere afwijzing van zijn WGA-aanvraag in 2010, heeft appellant meerdere WIA-aanvragen ingediend, die door het Uwv niet in behandeling zijn genomen. In 2015 diende appellant opnieuw een aanvraag in, die leidde tot een medisch onderzoek door artsen in Marokko. De verzekeringsarts concludeerde dat appellant op de datum in geding, 24 augustus 2009, belastbaar was met inachtneming van zijn beperkingen. Het Uwv weigerde vervolgens de WIA-uitkering, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht.

De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond, waarbij werd overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat het besluit op een deugdelijke medische grondslag berustte. Appellant herhaalde in hoger beroep zijn standpunt dat zijn medische beperkingen waren onderschat, maar het Uwv verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant op 24 augustus 2009 niet meer dan 35% arbeidsongeschikt was en dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren. De rechtbank werd gevolgd in haar oordeel en het hoger beroep van appellant werd afgewezen.

De uitspraak bevestigt dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten, en de beslissing werd openbaar uitgesproken op 31 juli 2020.

Uitspraak

19 130 WIA

Datum uitspraak: 31 juli 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 november 2018, 18/3810 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (Marokko) (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. B.F. Desloover, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht (nader) ter zitting te worden gehoord, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als tuinbouwmedewerker voor 38 uur per week. Op 27 augustus 2007 heeft appellant zich ziek gemeld met schouder, rug en hoofdpijnklachten. Op 12 oktober 2009 heeft appellant een aanvraag voor een WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend. Bij besluit van 7 januari 2010 heeft het Uwv deze aanvraag afgewezen, omdat er onvoldoende gegevens waren om vast te stellen of appellant arbeidsongeschikt was, aangezien appellant niet op het spreekuur van de verzekeringsarts was verschenen. Appellant heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt.
1.2.
Appellant heeft daarna meerdere WIA-aanvragen ingediend. Het Uwv heeft deze aanvragen niet in behandeling genomen, welke beslissingen in rechte vast staan.
1.3.
Op 27 juli 2015 heeft appellant nogmaals een aanvraag ingediend om toekenning van een WGA-uitkering op grond van de Wet WIA. Appellant is daarop onderzocht door artsen in Marokko. Een verzekeringsarts heeft kennisgenomen van de bevindingen van deze artsen en deze informatie betrokken bij zijn beoordeling, die hij heeft neergelegd in een rapport van 15 juni 2017. Deze verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant op de datum in geding, 24 augustus 2009 (het einde van de wachttijd), belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst van 14 juni 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 0,00%. Bij besluit van 26 juni 2017 heeft het Uwv geweigerd aan appellant met ingang van 24 augustus 2009 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat appellant met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 12 maart 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daarbij heeft het Uwv verwezen naar een rapport van 8 februari 2018 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek van de verzekeringsartsen op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat het bestreden besluit berust op een deugdelijke medische grondslag. Appellant heeft geen medische gegevens overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij op 24 augustus 2009 meer (psychisch) beperkt was. De rechtbank heeft daarnaast geen aanknopingspunten gevonden om aan te nemen dat de geduide functies in medisch opzicht voor appellant ongeschikt zijn. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv daarom op goede gronden de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant op 24 augustus 2009 heeft vastgesteld op 0,00% en de aanvraag van appellant om een WIA-uitkering terecht heeft afgewezen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant het standpunt herhaald dat zijn medische beperkingen zijn onderschat en dat het bestreden besluit berust op onjuiste medische gegevens.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 24 augustus 2009 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan appellant een WIA-uitkering toe te kennen.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank dat het bestreden besluit berust op een deugdelijke medische grondslag, wordt onderschreven. Appellant heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of onderbouwde redenen gegeven waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Hij heeft zijn stelling dat het bestreden besluit en de uitspraak van de rechtbank berusten op onjuiste medische gegevens ook in hoger beroep niet met stukken onderbouwd. De rechtbank wordt dan ook gevolgd in het oordeel dat niet is gebleken dat appellant op 24 augustus 2009 meer (psychisch) beperkt was dan door het Uwv is aangenomen.
4.4.
Gelet op het voorgaande wordt de rechtbank ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van A.L. Abdoellakhan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2020.
(getekend) S. Wijna
(getekend) A.L. Abdoellakhan