ECLI:NL:CRVB:2020:1684

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 juli 2020
Publicatiedatum
30 juli 2020
Zaaknummer
18/4861 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag vrijwillige ANW-verzekering wegens te late indiening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellante, geboren in 1968 en woonachtig in Marokko, had een aanvraag ingediend voor postume toelating van haar overleden echtgenoot tot de vrijwillige ANW-verzekering. De aanvraag was echter niet binnen de wettelijke aanmeldingstermijn ingediend, wat leidde tot afwijzing door de Sociale verzekeringsbank (Svb). De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

De Raad overwoog dat de door appellante aangevoerde omstandigheden niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van een bijzonder geval dat de Svb zou verplichten om van de aanmeldingstermijn af te wijken. De aanvraag was gedaan op 6 oktober 2016, terwijl de aanmeldingstermijn al verstreken was. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de aanvraag niet voldeed aan de wettelijke voorwaarden voor toelating tot de vrijwillige verzekering.

De Raad merkte op dat de echtgenoot van appellante op het moment van zijn overlijden geen verplichte verzekering had en dat de aanvraag voor de vrijwillige verzekering niet binnen het vereiste tijdsbestek was ingediend. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.4861 ANW

Datum uitspraak: 30 juli 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 augustus 2018, 17/2932 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] , Marokko (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingestuurd.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren in 1968 en woonachtig in Marokko, is in 1992 gehuwd met [X.]
. [X.] , die ook in Marokko woonde, is op [sterfdatum] 2014 overleden. Hij ontving op dat moment een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW).
1.2.
Nadat haar aanvraag om een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet
(ANW) was afgewezen, heeft appellante op 6 oktober 2016 verzocht om haar echtgenoot postuum toe te laten tot de vrijwillige verzekering voor de ANW. Bij besluit van 23 januari 2017 heeft de Svb dit verzoek afgewezen.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 28 maart 2017 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 23 januari 2017 ongegrond verklaard
.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat alleen het bestreden besluit kan worden getoetst. De aanvraag tot deelname aan de vrijwillige verzekering is niet binnen de wettelijke aanmeldingstermijn ingediend. De door appellante genoemde omstandigheden maken niet dat sprake is van een bijzonder geval op grond waarvan de Svb had moeten afwijken van de aanmeldingstermijn.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij niet kon verschijnen op de zitting van
de rechtbank en dat zij haar vele papieren/bewijzen had willen laten zien. Verder stelt zij dat haar overleden echtgenoot wel een verplichte verzekering heeft betaald.
3.2.
In zijn verweerschrift heeft de Svb aangevoerd dat appellante in haar hoger beroep niet
ingaat op de te late aanmelding voor de vrijwillige verzekering. Verder heeft de Svb verwezen naar de uitspraak van de Raad van 15 juni 2016 (15/4470 ANW), waarin de Raad het oordeel van de Svb heeft onderschreven dat de overleden echtgenoot van appellante op de dag van zijn overlijden niet verplicht verzekerd was voor de ANW.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1.
De Raad kan zich vinden in wat de rechtbank heeft overwogen. Op grond van artikel 26 van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999, zoals dit artikel luidde tot 1 januari 2000, is, kort samengevat, verzekerd krachtens de volksverzekeringen degene die buiten Nederland is gaan wonen en op de dag van vertrek een Nederlandse uitkering, zoals bijvoorbeeld een pensioen krachtens de AOW, ontving ter hoogte van ten minste een nader omschreven bedrag per maand. Deze bepaling is met ingang van 1 januari 2000 vervallen. Dat betekent dat per die datum geen verzekering meer kan worden ontleend aan het ontvangen van een Nederlandse uitkering.
4.2.
Op grond van artikel 63a van de ANW is deelname aan de vrijwillige verzekering uitsluitend mogelijk in aansluiting aan de periode van verplichte verzekering. De aanvraag voor de vrijwillig verzekering moet op grond van artikel 63b van de ANW binnen één jaar na het einde van de verplichte verzekering zijn ingediend. De echtgenoot van appellante heeft zich niet binnen een jaar na het einde van de verplichte verzekering aangemeld voor de vrijwillige verzekering. Het verzoek van appellante om postume toelating van haar echtgenoot tot de vrijwillige verzekering is ruim buiten de aanmeldingstermijn gedaan. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat het verzoek niet voldoet aan de wettelijke voorwaarden voor toelating tot de vrijwillige verzekering.
4.3.
De grond van appellante over de verplichte verzekering ziet op de procedure waarin de Raad op 15 juni 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:2197) uitspraak heeft gedaan. Hierin is reeds geoordeeld dat de overleden echtgenoot van appellante op de dag van zijn overlijden niet verzekerd was.
4.4.
Wat appellante verder heeft aangevoerd, maakt het voorgaande niet anders. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. van Gijzen, in tegenwoordigheid van E. Diele als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2020.
(getekend) A. van Gijzen
(getekend) E. Diele