ECLI:NL:CRVB:2020:1680
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WIA-uitkering en medische geschiktheid van geselecteerde functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante. Appellante, die zich in 2013 ziek meldde vanwege psychische klachten en fysieke aandoeningen, had aanvankelijk een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen. Echter, na een herbeoordeling in 2016 concludeerde het Uwv dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de beëindiging van haar WIA-uitkering per 7 december 2016. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door de rechtbank Zeeland-West-Brabant.
In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald dat zij verdergaand beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. Ze heeft aanvullende medische stukken ingediend en verzocht om een onafhankelijke deskundige. De Raad heeft echter geoordeeld dat de eerdere beoordelingen zorgvuldig zijn uitgevoerd en dat er geen nieuwe informatie is die de eerdere conclusies van het Uwv zou ondermijnen. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat de medische grondslag van het bestreden besluit niet ter discussie staat.
De Raad heeft ook de geschiktheid van de geselecteerde functies beoordeeld en geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn dat de arbeidsdeskundige onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de geluidsbelasting in de functies. De Raad bevestigde dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante minder dan 35% bedraagt, zelfs als de functie van productiemedewerker industrie zou vervallen. De uitspraak van de rechtbank werd dan ook bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.