ECLI:NL:CRVB:2020:1674
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 juli 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. Appellant, die als lasser werkzaam was, had zich ziek gemeld met rugklachten en verzocht om een WIA-uitkering. Het Uwv had aanvankelijk geweigerd deze uitkering toe te kennen, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Na bezwaar werd de beslissing herzien en werd appellant een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, omdat zijn arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op 39,73%.
De rechtbank had het beroep van appellant tegen de eerdere besluiten van het Uwv ongegrond verklaard, maar appellant ging in hoger beroep. Hij voerde aan dat zijn arbeidsongeschiktheid veel hoger zou moeten zijn, en dat de door de rechtbank ingeschakelde deskundigen niet goed hadden beoordeeld of de functies die hem waren voorgehouden, medisch geschikt waren. De Raad oordeelde dat appellant zijn beroepsgronden tegen de medische grondslag van het bestreden besluit had prijsgegeven, waardoor hij deze in hoger beroep niet opnieuw kon aanvoeren. De Raad bevestigde dat de deskundige had aangetoond dat de functies, ondanks de overschrijding van het aantal treden bij trappenlopen, medisch geschikt waren voor appellant.
Uiteindelijk concludeerde de Raad dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.