ECLI:NL:CRVB:2020:1674

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 juli 2020
Publicatiedatum
30 juli 2020
Zaaknummer
19/4104 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 juli 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. Appellant, die als lasser werkzaam was, had zich ziek gemeld met rugklachten en verzocht om een WIA-uitkering. Het Uwv had aanvankelijk geweigerd deze uitkering toe te kennen, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Na bezwaar werd de beslissing herzien en werd appellant een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, omdat zijn arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op 39,73%.

De rechtbank had het beroep van appellant tegen de eerdere besluiten van het Uwv ongegrond verklaard, maar appellant ging in hoger beroep. Hij voerde aan dat zijn arbeidsongeschiktheid veel hoger zou moeten zijn, en dat de door de rechtbank ingeschakelde deskundigen niet goed hadden beoordeeld of de functies die hem waren voorgehouden, medisch geschikt waren. De Raad oordeelde dat appellant zijn beroepsgronden tegen de medische grondslag van het bestreden besluit had prijsgegeven, waardoor hij deze in hoger beroep niet opnieuw kon aanvoeren. De Raad bevestigde dat de deskundige had aangetoond dat de functies, ondanks de overschrijding van het aantal treden bij trappenlopen, medisch geschikt waren voor appellant.

Uiteindelijk concludeerde de Raad dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19.4104 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 20 augustus 2019, 16/5892 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 30 juli 2020
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B. Eskes, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben niet binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht gehoord te worden, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft gesloten

OVERWEGINGEN

1. Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als lasser voor gemiddeld 36,03 uur per week. Op 16 april 2014 heeft hij zich ziek gemeld met rugklachten na een eerdere val op zijn werk. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk, maar appellant wel belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 9 mei 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 79,23% van zijn maatmaninkomen kan verdienen. Bij besluit van 26 mei 2016 heeft het Uwv geweigerd aan appellant met ingang van 13 april 2016 een WIA- uitkering toe te kennen, omdat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 22 november 2016 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard. Aan bestreden besluit 1 liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 9 november 2016 en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 18 november 2016 ten grondslag.
2.1.
Tijdens de procedure in beroep heeft het Uwv zijn standpunt gewijzigd. Bij besluit van 1 augustus 2017 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 26 mei 2016 alsnog gegrond verklaard en appellant met ingang van 13 april 2016 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, omdat hij met ingang van die datum 39,73% arbeidsongeschikt is. Aan bestreden besluit 2 ligt een gewijzigde berekening van het maatmaninkomen ten grondslag, waardoor ook de mate van arbeidsongeschiktheid is gewijzigd. De rechtbank heeft bestreden besluit 2, met toepassing van artikel 6:19 van de Awb in de procedure betrokken.
2.2.
De rechtbank heeft de deskundige neurochirurg Elsenburg verzocht om appellant te onderzoeken. Na ontvangst van zijn deskundigenrapport van 23 februari 2018 en de reactie van partijen op dat rapport, heeft de rechtbank de deskundige verzekeringsarts Wolff-Van der Ven verzocht om een rapport uit te brengen. Deze deskundige heeft op 27 november 2018 gerapporteerd. Naar aanleiding van dit deskundigenrapport heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de FML op 19 december 2018 gewijzigd. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in een rapport van 24 januari 2019 geconcludeerd dat op basis van de gewijzigde FML één van de geduide functies vervalt, maar dat de mate van arbeidsongeschiktheid hierdoor niet wijzigt. Appellant heeft bij brief van 27 februari 2019 hierop gereageerd. Naar aanleiding van deze reactie heeft de rechtbank de deskundige verzekeringsarts Wolff-Van der Ven om een reactie verzocht. Deze deskundige heeft op 25 maart 2019 aanvullend gerapporteerd.
2.3.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft tevens bepalingen gegeven over de vergoeding van proceskosten en het betaalde griffierecht. De rechtbank heeft het beroep tegen bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard, omdat gesteld noch gebleken is dat appellant nog een belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van dat besluit. Ten aanzien van bestreden besluit 2 heeft de rechtbank vastgesteld dat, naar aanleiding van het rapport van de door haar ingeschakelde deskundige verzekeringsarts Wolff-Van der Ven, de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv de FML overeenkomstig dit deskundigenrapport heeft aangepast en dat appellant bij brief van 27 februari 2019 heeft meegedeeld dat deze aanpassing betekent dat partijen het eens zijn (geworden) over de medische kant van bestreden besluit 2. De beroepsgronden tegen de arbeidskundige kant van de schatting slagen volgens de rechtbank niet. Daarom heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv appellant per 13 april 2016 terecht een WIA-uitkering heeft toegekend op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 39,73%.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de mate van arbeidsongeschiktheid 80 tot 100% zou moeten zijn, gelet op de langzaam progressieve klachten die volgens zijn behandeld neurochirurg langdurig en ernstig invaliderend van aard zijn. Ook de door de rechtbank ingeschakelde deskundige neurochirurg Elsenburg was van oordeel dat appellant volledig arbeidsongeschikt is. Verder heeft appellant er op gewezen dat de door de rechtbank ingeschakelde deskundige verzekeringsarts Wolff-Van der Ven in haar deskundigenrapport heeft vermeld: “Tot slot acht ik bij trappenlopen een trap op of af maximaal gelet op de krachtvermindering in het linkerbeen en ook bij dit aspect moet een frequentie van 4 keer per uur in acht worden genomen.” In de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv aangepaste FML van 19 december 2019 is vervolgens bij item 4.20 (trappenlopen) vermeld: “Beperkt, kan tenminste in één keer één trap op of af (1 verdieping woonhuis). Toelichting: met steun.” Volgens appellant strookt deze vertaling naar de FML (tenminste) niet met het deskundigenrapport (één trap maximaal). Volgens appellant moet bij twee van de geduide functies meer trappen worden gelopen dan één trap maximaal. Daarom had de rechtbank de deskundige niet moeten volgen in haar standpunt dat die functies, ondanks de overschrijding, toch wel acceptabel waren. Omdat er volgens appellant twee functies vervallen blijven er niet genoeg functies over om de schatting op te baseren.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Vastgesteld wordt dat het hoger beroep van appellant alleen is gericht tegen het oordeel van de rechtbank over bestreden besluit 2. Tussen partijen is in geschil of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 13 april 2016 terecht heeft vastgesteld op 39,73%.
4.2.
Met betrekking tot de beroepsgrond van appellant tegen de medische grondslag van bestreden besluit 2 wordt het volgende overwogen. Naar aanleiding van het rapport van de door de rechtbank ingeschakelde deskundige verzekeringsarts Wolff-Van der Ven, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv de FML aangepast. In reactie daarop heeft appellant de rechtbank bij brief van 27 februari 2019 meegedeeld: “De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de FML aangepast conform de beoordeling door de deskundige. Daarover zijn partijen het dus eens.” Gelet op deze bewoordingen heeft appellant zijn beroepsgronden tegen de medische grondslag van bestreden besluit 2 prijsgegeven en daarmee de omvang van het geding uitdrukkelijk en welbewust beperkt. De rechtbank heeft zich in de aangevallen uitspraak daarom terecht onthouden van een oordeel over de juistheid van de aangepaste FML en zich beperkt tot een beoordeling van de geschiktheid van de geselecteerde functies op basis van de door appellant daartegen ingebrachte beroepsgronden. Het staat appellant onder deze omstandigheden niet vrij deze uitdrukkelijk prijsgegeven beroepsgrond in hoger beroep weer aan te voeren door de juistheid van de aangepaste FML weer ter discussie te stellen. Dit betekent dat dient te worden uitgegaan van de juistheid van de aangepaste FML en, gelet op de overige door appellant aangevoerde beroepsgronden, in hoger beroep nog slechts diens geschiktheid voor de geselecteerde functies aan de orde is.
4.3.
Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van bestreden besluit 2 heeft appellant in hoger beroep zijn standpunt gehandhaafd dat twee van de geduide functies, namelijk de functie (SBC 267050) samensteller elektronische apparaten, wikkelaar en (SBC 111180) inpakker, voor hem niet geschikt zijn, omdat hij volgens de resultaat functiebeoordeling in deze functies meer trappen op en af moet lopen dan maximaal één trap, zoals de deskundige heeft vermeld. Hierover heeft de deskundige verzekeringsarts Wolff-Van der Ven de rechtbank bij brief van 25 maart 2019 het volgende meegedeeld: “In beide functies betreft de belasting met trappenlopen het bereiken van de kantine en/of toilet bij pauzemomenten, 3 keer gedurende de werkdag. Per pauze dus 1x op en 1x af, in de ene functie betrof dit 20 treden en bij de andere 30 treden. In de definitie van trappenlopen is een frequentie van 4 keer per uur besloten, in beide gevallen ligt de frequentie lager, dat wil zeggen 2 keer per uur (1x op en 1 af in dat uur) gedurende een beperkt aantal uren en specifiek in beide gevallen niet arbeidsgerelateerd, maar betrekking hebbend op een pauzemoment. Gelet op de lage frequentie, het beperkt aantal uren op de dag en het ontbreken van een belangrijke tempodruk bij het trappenlopen, gelet op het pauzemoment, is de overschrijding in het aantal treden acceptabel.” De deskundige heeft hiermee overtuigend toegelicht dat beide functies, ondanks de overschrijding van het aantal treden bij trappenlopen, medisch geschikt zijn voor appellant.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd voor zover aangevochten.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van E.D. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2020.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) E.D. de Jong